De geestige spookschool

Monty Sprinkelmans beste vriendinnetje Lulu is een geest. Ze woont in een autowrak in Monty’s achtertuin en ze kunnen het heel goed met elkaar vinden. Monty’s moeder vindt het echter maar niets dat haar zoon in spoken gelooft en ze besluit om hem meteen naar een andere school te sturen: in de B. Codd School voor Verstandige Gedachten zal beslist geen ruimte zijn voor allerlei nonsens over geesten, zo meent ze. Mevrouw Sprinkelman vergist zich echter. Zodra Monty een voet in zijn nieuwe school zet, beseft hij dat het er spookt. Monty heeft een fijne neus voor spoken en dat is vrij letterlijk op te vatten. Hij is namelijk allergisch voor onzichtbare geesten en begint onbedaarlijk te niezen wanneer er eentje in de buurt is. De aanwezige geest heeft dan maar één keuze: er snel vandoor gaan om aan de hevige niesbuien te ontsnappen of zichtbaar worden. De schoolgeest waarmee Monty geconfronteerd wordt, is niemand minder dan de vroegere directeur, de heer Bernhard Codd zelf. Die kan maar geen rust vinden omdat zijn reputatie van streng schoolhoofd helemaal onterecht was. Achter gesloten deuren ging de directeur heel gemoedelijk met gestrafte leerlingen om. Nu, na zijn dood, blijft hij er zich maar zorgen over maken dat die niet-geslagen kinderen door zijn zachte aanpak niet goed terecht zijn gekomen. Monty besluit om de geteisterde geest te helpen en wil proberen om drie uitzonderlijk moeilijke kinderen terug te vinden. Hij komt daarbij tot verrassende ontdekkingen … Monty heeft overigens niet alleen af te rekenen met spoken, ook zijn ouders baren hem de nodige zorgen: zijn moeder wil meedoen aan het Nationale Legpuzzelkampioenschap maar zit met de handen in het haar over het vrijevormonderdeel en zijn vader, een onhandige filosoof, is net tot de conclusie gekomen dat hij een kapotte auto heeft gekocht. Het kan allemaal wat chaotisch klinken, maar de verschillende verhaallijnen bewegen zich netjes naar elkaar toe en monden uit in een feestelijke apotheose. Margaret Mahy schreef een humoristisch en luchtig verhaal dat kinderen vanaf negen jaar met veel plezier zullen lezen. Het is bovendien niet erg dik en in een vrij groot lettertype gedrukt zodat het lezen goed opschiet. Het gaat hier niet echt om een nieuw boek van de Nieuw-Zeelandse schrijfster. Mahy publiceerde dit verhaal voor het eerst in 1997 en in 2002 werd het in het Nederlands vertaald. De uitgave van 2007 is een tweede, herziene druk.