De kleine Fabre

Na Panamarenko is Jan Fabre aan de beurt in de reeks van Brigitte Minne over de jeugd van hedendaagse kunstenaars. Opnieuw een hele mooie uitgave, met linnen band, en veel foto’s van zijn werk. Ook een pak kiekjes uit het familiealbum, gepresenteerd tegen een achtergrond van de zelfklevende fotoalbums, die ooit erg in trek waren, maar waarop geen foto lang bleef kleven. Aan de hand van gesprekken met de kunstenaar schetst Brigitte Minne zijn jeugd: hoe zijn ouders in de wolken zijn met opnieuw een zoon, nadat hun oudste zoon Emile aan een hersenvliesontsteking is overleden. Voor hem, en naar zijn beeltenis maakt Jan later ‘De man die de wolken meet’. Maar van jongs af aan slaagt Jantje erin zijn ouders tot wanhoop te drijven, met zijn grenzeloze fantasie. Zo vlucht hij als olifant voor de jager, bovenop het terrarium, om prompt met beide voeten door het glas te gaan. Of brengt hij met een vergiet op het hoofd en een gesjord zwaard in de hand een bus tot stilstand “ ..., want die zat vol boeven die een prinses wilden schaken.” (p. 36). Huize Fabre is niet bepaald een modelgezin. In het begin van elke maand wordt het loon van vader Edmond keizerlijk over de balk gegooid, en vanaf dan is het weer armoe troef. Zijn jaloerse vader slingert eens een charmeur door het caféraam, en de inwonende grootmoeder die op handen en voeten van café naar huis kruipt, is ook niet meteen een stichtend voorbeeld te noemen. Op school wordt Jan gepest, wat leidt tot spijbelen, winkeldiefstallen, en inbraken. Tot er een leerkracht zijn tekentalent onderkent. Tegen de zin van zijn ouders, die voor hem een baantje bij de plantsoendienst hebben geregeld, schrijft Jan zich in op de academie. De sfeer thuis wordt grimmiger en grimmiger, en wanneer hij achttien is,  pakt hij zijn biezen, eerst de zwarte sneeuw tegemoet, maar om uiteindelijk een artiest met wereldfaam te worden. “De kleine Jan Fabre die ver ging in ver gaan, ...” (p. 96).