De overkant

Jelte Egel heeft een moeder, maar geen vader meer. Die is omgekomen in het verkeer. Samen met zijn broertjes krijgt Jelte van zijn moeder dan ook de les nooit de grote weg over te steken. Maar de kleine egel is zo nieuwsgierig en droomt van een andere wereld. Op een nacht kan hij zich niet langer bedwingen. Hij steekt de weg over en ziet eindelijk zijn vader terug op een "fijne, mooie plek die wel en ook weer niet echt is", zo vertelt zijn vader, "het is een plek tussen de sterren die je aan de hemel ziet." Dan neemt het verhaal een andere wending: Jelte blijkt toch net niet overreden en hij heeft zijn lesje geleerd: ‘Ik mag de weg niet oversteken, ook niet midden in de nacht. Ik kan nu weer lekker slapen, want mijn papa houdt de wacht.’

Het slot geeft meteen de zwakte van dit verhaal weer: het is allemaal zo goed bedoeld en tegelijk zo flauw berijmd. De troostrijke boodschap ligt er vingerdik op en de combinatie met de les dat je voorzichtig moet zijn in het verkeer is overduidelijk. Door dieren als personages te kiezen, zorgt de auteur voor afstand, maar daardoor raakt het verhaal niet echt. Die afstand wordt nog versterkt door de onbeholpen rijmvorm met al te veel kreupele ritmes en flauwe of gewrongen rijmen, zoals in de volgende strofe: ‘Bijna niemand die wil oversteken, haalt ongedeerd de overkant. Zo is pas een groep fazanten onder een autoband beland.’

Ook Harmen van Straaten is niet op zijn best. Zijn waterverfschilderijtjes doen weinig meer dan het verhaal uitbeelden. De afwisseling tussen licht en donker, hemel en aarde beeldt hij uit door gebruik te maken van contrasten tussen lichtgroen en blauwgrijs. De wereld aan de overkant is natuurlijk heel helder en Jeltes vader zit er onder een rode paddenstoel met witte stippen, niet erg origineel. Bijna altijd hebben de egels een glimlach op het gezicht, die het geheel iets lichters geeft dan het verhaal behoeft.