De vrouw en het jongetje

In de stad woonde een vrouw. Een grote vrouw. Een reus van een vrouw. Een reuzenvrouw. Ze eet vast kinderen, dacht het jongetje. Het jongetje wordt gefascineerd door deze vrouw die hij vaak op haar balkon ziet staan en hij fantaseert over de grote vogelkooi die hij achter haar gordijn ziet, een kooi die groot genoeg is om kinderen in gevangen te houden. Maar zijn nieuwsgierigheid overstijgt zijn angst en zijn verbeelding en langzaam aan komt er een toenadering tussen de vrouw en het jongetje. De grote, vreselijke vrouw die in het begin van het boek naar oude kast ruikt en naar kindervlees is op het einde zachter dan muisjes en ruikt zoeter dan snoep ... Het verhaal wordt verteld in de derde persoon, maar alles wordt gezien vanuit het standpunt van de jongen. De lezer moet zich verplaatsen in zijn belevingswereld en zich zo een beeld vormen van wat er eigenlijk aan de hand is. De betekenis ontstaat uit het spanningsveld van hoe de jongen interpreteert wat hij ziet en het oordeel van de lezer, die door de angstfantasieën van het jongetje kan kijken. Geert de Kockere schreef de sobere, maar poëtische tekst over eenzaamheid, ouderdom en vriendschap. Kaatje Vermeire illustreerde het verhaal met prachtige tekeningen in sepia-kleuren met af en toe een kleuraccent in rood of groen. De tekeningen ondersteunen de tekst en vullen die af en toe ook aan met extra details. ‘De vrouw en het jongetje’ is een bijzonder geslaagd prentenboek waarin woord en beeld een harmonisch geheel vormen.