Het boek van Bod Pa

In een ongedefinieerde tijd, ergens in Centraal Azië, leeft de jongen Perregrin te midden van een herdersvolk, waarover zijn vader de leiding heeft. Perregrin sukkelt met een gebroken scheenbeen, dat niet helemaal herstelt. Zijn vader roept hiervoor de hulp van de ene na andere sjamaan in, maar niemand kan verhinderen dat het been telkens opnieuw breekt. En dan komt Bod Pa, “de man uit het Noorden”: een blinde en mankende dwerg, met een gezicht vol littekens. Altijd vergezeld van een wolf en een raaf. Een zuipschuit, maar ook al vijftien jaar niet te verslagen kampioen zwaardvechten. Een oude vriend van zijn vader. Een man die in raadsels spreekt, en zich niets lijkt aan te trekken van Perregrins probleem. De jongen heeft dan ook geen greintje vertrouwen in de dwerg, maar is wel verplicht met hem op te trekken. Gaandeweg leert hij Bod Pa's taal kennen, zijn gevoel voor humor, zijn karakter, zijn filosofisch denken. Gelijk daarmee groeit ook zijn bewondering voor en zelfs zijn vriendschap met Bod Pa.
Zowat alles in dit boek is bijzonder intrigerend: zowel de figuren als hun relatie, het probleem, alsook de omgeving waarin de gebeurtenissen zich afspelen. Tenminste, in het begin, want het blijft niet intrigeren, integendeel. De alwetende verteller houdt niet op te beschrijven wat je zelf ook al wel door hebt. De auteur bezondigt zich daarnaast geweldig aan herhaling. De liedjes en filosofische intro’s van elk hoofdstuk vertragen het verhaal. Dit alles zorgt ervoor dat de magie verloren gaat, en het doorbijten is naar het einde.