Het boek van de dode dagen

Het verhaal speelt zich af gedurende de vijf laatste dagen (de dode dagen) van het jaar in een niet nader genoemde oude wereldstad die veel gelijkenis vertoont met Wenen. Valeriaan is een illusionist en een wetenschapper. Ooit was hij bevriend met de astronoom Johannes Kepler (1571-1630). Maar om de een of andere reden raakten ze in onmin. Valeriaan is in het bezit van een camera obscura, gemaakt door Kepler, waarmee hij experimenteert. Hij heeft een knechtje Boy, een wees en een echt manusje-van-alles. Samen treden ze op in een schouwburg. Het is 27 december en Valeriaan is bang en onrustig. Hij beweert dat hem slechts tijd rest tot 31 december om middernacht om te vinden wat hij zoekt. In de stad is het onveilig, een spook-moordenaar dwaalt er rond. De theaterdirecteur is één van de slachtoffers. Boy en een meisje Wilg horen bij de verdachten. Valeriaan komt hen bevrijden want hij heeft hen nodig. Ze breken graven open, zoeken in een crypte van een oude kerk. Terwijl de tijd wegtikt, komen de kinderen erachter dat ze geen lijk maar een boek zoeken. Anderen, onder wie Kepler, zoeken precies hetzelfde. In een goed opgebouwde spanningsboog gaan de kinderen en Valeriaan door met hun race tegen de tijd. De uiteindelijke confrontatie vindt plaats in het riolenstelsel onder de stad. De vervallen stadsbuurten en de riolen worden in al hun grauwte plastisch beschreven Deze race tegen de tijd levert een spannend verhaal op, alleen het einde is een anticlimax, wegens veel te ingewikkeld en ongeloofwaardig. En Boy’s parallelle zoektocht naar wie hij is, loopt ook op een sisser af. Toch is dit een pseudo-historische thriller van het betere soort.