Het geheim van de kaarten

De Noorse auteur Jostein Gaarder werd wereldberoemd met ‘De wereld van Sofie’ (Nederlandse vertaling 1994), een inleiding in de filosofie op de maat van jongeren gesneden, verwerkt in een geheimzinnig verhaal. Vóór die bestseller schreef Gaarder al ‘Het geheim van de kaarten’, dat echter pas later (in 1995) in het Nederlands werd vertaald. In 2004 verscheen een ‘mid price’ paperbackuitgave die dit meesterwerk hopelijk bij een ruim lezerspubliek zal brengen. De auteur zelf beschouwt dit volkomen terecht als zijn beste boek. Bij het herlezen na bijna een decennium raakte ik weer helemaal in de ban van de sprookjesachtige belevenissen van de 12-jarige Hans Thomas. Hij reist samen met zijn vader dwars door Europa om in Athene, de bakermat van de filosofie, op zoek te gaan naar zijn moeder, die daar acht jaar voordien naartoe trok ‘om zichzelf te vinden’. Hans Thomas is op het einde van de trip niet alleen een moeder en een opa rijker, maar ook een nauwere band met zijn vader, inzicht in de familievoorgeschiedenis, én last but not least een fundamenteel filosofische levenshouding. De filosofische ideeën zijn in dit boekje prachtig verweven in de actie van het verhaal, veel ingenieuzer nog dan in de bejubelde ‘Wereld van Sofie’. Van de eerste tot de laatste pagina lopen er vreemde parallellen en kruisverbindingen doorheen de plot, die niet alleen de personages maar ook de lezers confronteren met veel wonderlijks in het menselijk bestaan. Hans Thomas krijgt een piepklein boekje in handen (het zit verstopt in een broodje), waarin de vreemde belevenissen van vier elkaar opvolgende bakkers in een onooglijk Alpendorpje worden verhaald, grotendeels in omgekeerd chronologische volgorde. Het begint allemaal met een zeeman die bijna 200 jaar vroeger als schipbreukeling strandt op een mysterieus eiland in de Atlantische Oceaan. De figuren van het spel kaarten waarmee hij de tijd doodt, komen tot leven. Of is er iets anders aan de hand? De geheimen van het eiland worden precies 52 jaar later door een op zijn beurt gestrande zeeman mee naar het Alpendorp genomen. Om de 52 jaar -een cruciaal getal in de speelkaartenkalender- zullen ze aan een (reeds in 1790 vaststaande) uitverkoren persoon doorgegeven worden. Net zoals de vreemde speelkaartdwergen op het eiland, lopen de meeste mensen verdwaasd rond op aarde, zonder zich vragen te stellen over hun herkomst en bestaansgrond, of zich te verwonderen over de pracht en het mysterie van het universum waarin ze leven. Maar er zullen ook altijd een paar Jokers blijven rondlopen, buitenbeentjes die zich wél vragen stellen, zoals de vader van Hans Thomas en stilaan ook Hans Thomas zelf. Ook al is het niet mogelijk om sluitende antwoorden te vinden… Dat is de essentie van het verhaal, samengeperst in een interpretatienotendop die de ingenieuze en fascinerende constructie en beeldentaal van het verhaal terzijde laat. De grote rijkdom in het boek kan je echter alleen ontdekken als je het aandachtig onder je leesloep legt, zoals Hans Thomas dat doet met het minuscule broodboekje. In mijn toch respectabele jeugdboekenbibliotheek is dit beslist een van de opmerkelijkste highlights.