Jules in de dierentuin

Jules gaat met papa, mama en zus naar de dierentuin. Daar ontdekt hij van elk dier een bepaald kenmerk: dat ijsberen van koude houden, dat flamingo’s op één poot staan, kangoeroes hun baby in een buidel dragen enz. Daarbij valt het hem telkens op dat mensen behoorlijk op dieren kunnen lijken. Puur visueel is dit een heel aantrekkelijk boek: in de gekende Berebrouckx-stijl, met hele mooie kleurcombinaties, en een bijzonder verzorgde uitgave. Het verhaal is op zich leuk voor kleine kleuters: een bezoek aan de zoo is herkenbaar en geliefd, en er wordt op een natuurlijke manier wat informatie over elk van de dieren gegeven. De vergelijking met mensen moet uiteraard voor de grappige noot zorgen: een vrouw in het roze gekleed en op één been staand, of een ober in slipjas. En toch komt die humor niet helemaal tot z’n recht. Volgens mij ligt dit aan de povere taal. Eenvoudige taal en een herhalingsstructuur zijn natuurlijk prima voor deze jonge doelgroep, maar er moet toch een meer sprekende formulering te vinden zijn voor een opeenvolging van zinnetjes als “Kijk,” zegt Jules “die man lijkt op een leeuw.” (p. 5), “Dat meisje lijkt wel een ijsbeer.” zegt Jules (p. 7), “Die ober lijkt op een pinguïn.” zegt Jules (p. 11).