Schaduwliefde

Hoe liefde en hoop zelfs Stalins gruwelijke oorlogsmisdaden overleven

Dat er voor en parallel aan de jodenvervolgingen en -transporten naar en in nazi-Duitsland ook in Rusland onder Stalin dergelijke en zo mogelijk nog gruwelijker dingen gebeurden tijdens de tweede wereldoorlog, daarover is veel minder gepubliceerd, althans niet in het domein van de jeugdliteratuur. Dit boek gaat over de deportatie en de onmenselijke behandeling van de mensen uit de in 1940 geannexeerde Baltische staten. In dit boek is een afstammelinge van Litouwse overlevenden, Andrius en Lina, aan het woord. De auteur woont in de VS en baseerde zich op de tekeningen van Lina, op brieven en archiefdocumenten en op getuigenissen van de weinige overlevenden. Vooraan staan twee kaarten die een idee geven van de immense afstand, dwars door Siberië, die werd afgelegd in 440 dagen.
Het boek bestaat uit drie delen en een epiloog. In deel 1 'Dieven en hoeren' wordt verteld hoe Litouwse notabelen die weigerden mee te werken met de Russen en/of die correspondeerden met het buitenland gedeporteerd werden. Dat overkwam Lina (vijftien jaar), haar moeder en haar broertje Jonas (negen jaar) in juni 1941. Hun man en vader werd eerder opgepakt en evenals de meeste jongere mannen apart op transport gezet naar een ander kamp. De eerste reis duurde 42 dagen. Ze hadden niets anders te eten dan wat ze bij zich hadden bij het vertrek en enkel twee emmers water om de paar dagen voor een beestenwagon waarin 42 mensen opeengepakt zaten. Bij elk korte stop werden de lijken buitengegooid en geteld. Op de wagon stond als lading: dieven en hoeren. Jonas en Lina krijgen in die wagon hun eerste lessen in versneld volwassen worden.
Het eerste kamp is ergens in Midden-Siberië. Daar worden ze verplicht tewerkgesteld in een kolchose: aardappelen en bieten oogsten, zonder er zelf ook maar iets van te krijgen. Om te overleven zijn sommige medegevangenen tot alles in staat. Op de trein heeft Lina kennisgemaakt met Andrius (zeventien jaar). Hij is samen met zijn moeder, zijn vader werd terechtgesteld. Tussen Andrius en Lina ontspint zich een spel van aantrekken en afstoten. De moeder van Andrius werkt in de bar van de officieren, wat haar en haar zoon een voorkeursbehandeling oplevert, maar waardoor ze verachting bij hun lotgenoten oogsten. Later verneemt Lina dat Andrius' moeder gedwongen werd en dat de Russen ermee dreigden haar zoon te executeren.
In deel 2 'Kaarten en slangen' raken de gevangenen raken min of meer gesetteld. De moeder van Lina straalt een natuurlijk gezag uit. Ze blijft kalm en kan menige storm bedaren. Bovendien kent ze Russisch. Omdat ze weigert te tolken en te spioneren wordt ze extra hard aangepakt. Via Andrius wordt hen af en toe iets extra's toegestopt.
Lina heeft altijd al graag getekend, ze heeft haar tekenblok bij zich en legt de ellende en de wreedheid vast in tekeningen. Dat is de commandant ter ore gekomen. Hij vraagt haar om kaarten te tekenen en ook om een portret van hem te maken. Dat laatste vindt Lina een haast onmogelijke opgave; vooral zijn hoofd vindt ze moeilijk. "Slangen kropen uit zijn kraag, kronkelden zich om zijn gezicht en sisten naar me ... Op zijn hals zat een grijze schedel; de kaken klapperden, lachten." (p. 228)  Ze vermant zich omdat ze beseft dat ze op het bureau van de commandant misschien informatie kan vinden over hun vader en diens verblijfplaats.  Als ze gevonden heeft waar hun vader is, probeert Lina hem enkele van haar tekeningen te sturen. Even is er hoop als ze vernemen dat hun vader nog in leven is.
Na tien maanden wordt een selectie gemaakt. Lina en haar familie worden op transport gezet, Andrius en zijn moeder niet. Lina geeft haar tekeningen aan Andrius in bewaring. Beiden beseffen dat ze veel van elkaar houden.
In deel 3 'IJs en as': worden ze verder in noordoostelijke richting gevoerd met vrachtwagens, treinen en het laatste stuk per boot op de Lena tot aan de monding. In Trofimovsk moeten ze alles opbouwen, zonder gerief, met blote handen: een visfabriek, een bakkerij en een soort van yoert. Het is bijna september 1942. De temperatuur is nog net boven het vriespunt en de poolnacht niet ver meer af.
Een Amerikaans schip komt het afgelegen kamp bevoorraden zolang de vaarroute ijsvrij is. De gevangenen moeten zich verstoppen en het schip vertrekt zonder te vermoeden wat voor misdaden zich daar voltrekken. De voedselvoorraden zijn alleen voor de Russen, de gevangenen krijgen een karig rantsoen. De bewakers zijn hier zo mogelijk nog wreder dan in het eerste kamp.
In november vernemen ze dat hun vader is doodgeschoten en dan breekt de veerkracht van hun moeder. De onmenselijk harde winter maakt het alleen maar erger. De kleine Jonas verwarmt zijn moeder met zijn eigen magere lijfje. Het mag niet baten: op vijf januari 1943 sterft ook hun moeder. Lina vraagt zich af wat het moeilijkst is: sterven of overleven. Ze weet echter dat ze wil leven voor Jonas en Andrius. In de koffer van hun overleden moeder vinden ze mooie kleren om weer naar huis te gaan. In de voering van haar jas zitten de eigendomspapieren van hun huis en een adres in Duitsland. Jonas wordt opnieuw ziek, maar dan komt er hulp. Een dokter komt met een team het kamp inspecteren en treft er zulke mensonterende toestanden aan dat hij de commandant ontslaat en voor de enkele overlevenden betere leefomstandigheden schept.
Het duurt nog tot 1953 eer ze weer in Litouwen aankomen. Daar mogen ze niet terug naar hun huis; ze moeten in speciale wijken wonen en krijgen spreekverbod. Lina en Jonas vinden ook Andrius terug. Ze begraven brieven en tekeningen in de tuin. Een deel van dit boek is daarop gebaseerd.
Wat hier verteld wordt, is zo hard, zo wreed, zo onmenselijk dat je je afvraagt  'wie kan zoiets bedenken?'. Er is grootsheid naast lafheid, maar er komen ook mooie mensen met een sterke levenswil in voor. Het is ook een ode aan de kracht van de solidariteit en de liefde. Dit is geen boek om in één ruk uit te lezen - ik moest het af en toe wegleggen - maar het beklijft wel.