Sintel

In ‘Sintel’ vertelt Jeanne Duprau over een stad in het eeuwige duister. Alle voorzieningen zijn stuk, alle schaarse hulpmiddelen zijn overgerecycleerd. Haast niets werkt nog naar behoren. De meeste voorraden zijn zo goed als op. De grootste zorg van de bewoners van Sintel - wiens leven overigens heel erg van bovenuit gereguleerd wordt - is de werking van de generator. Zonder licht is er immers geen leven mogelijk. En de laatste tijd laat hij het steeds vaker even afweten. Wat niemand echter weet, is dat de bouwers van de stad 200 jaar geleden een boodschap hebben achtergelaten in een kistje met een tijdslot. Daarin werden de evacuatieregels van de stad opgeborgen. Dat kistje is evenwel verloren gegaan. Toevallig stuit Lina op de inhoud ervan. Samen met haar vriend Doon beseft ze al gauw het belang van de boodschap. Op de dag van ‘Het Grote Zingen’ willen ze hun ontdekking bekend maken. Kortzichtigheid en eigenbelang van de burgemeester en zijn helpers zorgen er evenwel voor dat Lina en Doon als misdadigers afgeschilderd worden. Ten einde raad vertrekken ze alleen op een helse tocht. Dit is een boeiend verhaal, al blijf je je voortdurend afvragen waar die stad dan wel kan gelegen zijn en wat er gebeurd is. Hoe komt het dat het buiten Sintel zo duister is, hoe komt het dat met uitzondering van Lina en Doon, niemand aan het denken slaat? Pas op het einde wordt het duidelijk wat er aan de hand is. Het verhaal is vlot geschreven en leest als een trein. De meeste personages zijn erg herkenbaar, heel gewoon. Vlotte dialogen, goede, logische actie, … kortom, het houdt je vast tot het einde. En de cliffhanger naar deel 2 ‘Sprankel’ mag er zijn.