De schat van Gruizelkaak

De zomervakantie belooft weinig goeds voor Eddie Kei: zijn drukbezette ouders hebben hem ondergebracht bij zijn vergeetachtige oma. Maar alles verandert als er een klompje stucwerk in zijn ontbijtkom belandt. Oorzaak van die ramp blijkt een piraat die in het bad op de bovenverdieping is terechtgekomen. Dit begin zet meteen de toon voor een knettergek piratenverhaal. Allicht zullen veel jonge lezers meegesleept worden door de mix van spannende avonturen, dwaze grollen en grappen en verrassende wendingen. Toch slaagt de auteur er niet in om de belofte van het begin in te lossen.

Allereerst is het verhaal te mager. Eddie gaat met de zeeroverkapitein op zoek naar de schat van Gruizelkaak. In een rommelwinkel vinden ze een schatkaart met vier opdrachten. Ze zijn onder meer een enge snoepmaker en een griezelig monster te slim af, weten te ontsnappen uit een kerker en verslaan de piraten van de gevreesde Barracuda Bill. Weinig nieuws onder de zon ... Het verhaal bulkt ook van de clichés: de jongen die gepest wordt en dankzij een fantasievriend zijn pestkoppen op hun nummer zet, het oude, kranige vrouwtje dat zich uitstekend thuis voelt bij kinderen, de jonge held die zoveel slimmer is dan de volwassenen, de drukbezette ouders ... Over die laatste stelt Eddie: "Ze zeggen me altijd wat ik moet doen, ze geven me bevelen. Ik vind het vervelend als mensen me bevelen geven." Erg natuurlijk voor een kind klinkt deze uitspraak niet. Gelukkig speelt de auteur ook met clichés en dat spel levert soms wel echt grappige passages op. Zo verkiest de kapitein een plastic haai boven een papegaai op zijn schouder. Op de vraag waarom, antwoordt hij gevat: "De zee kent veel geheimen. En dat is er één van."

Ook de stijl is nu eens sprankelend en dan weer flets of gekunsteld. De auteur verzint vaak nieuwe, beeldrijke woorden, zoals de jodelbloem of de rijmelareik. Typisch is ook de absurde beeldspraak, zoals in de eerste zin: ‘Het lawaai dat het ontbijt van Eddie Kei onderbrak, leek nog het meest op dat van een koe die van de kapstok viel.’ Het is een vergelijking die veel kinderen aan het lachen zal brengen. Als je echter meer dan 200 bladzijden meer van hetzelfde krijgt, gaat dit vervelen. Vaak ook is de taal te gezocht, zoals in ‘De twee jongens joelden van verrukking’ of ‘De voorwerpen kletterden ... als vliegende vuisten vol rechtvaardigheid. En het keiharde gevecht dat ze verkondigden, verraste de piraten volkomen.’ Soms spreekt ook Eddie even houterig als de rotte plankenvloer in het huis van zijn oma: "Dus hebben ze me hierheen verbannen. Zodat ze geen last van me hebben. Ze zeiden dat ik hier veel plezier zou hebben. En frisse zeelucht. Ik heb nog nooit zulke onzin gehoord. Plezier heb je hier niet. Je krijgt hier stokken en klokhuizen naar je hoofd geslingerd door jongens uit de buurt." Het zwakst is de taal in de liedjes en rijmen in het boek; die bevatten je reinste rijmelarij en ritmes die al even krom zijn als de sabel van de kapitein: "ik heb de meermin horen fluisteren. Maar een meermin is half vis. En ik wil een vrouw met benen, als ’t niet te veel gevraagd is".

Wat die sabel betreft, daarover schrijft de auteur: 'Het enige wat scherper was dan zijn gevoel voor humor, was zijn sabel.’ Voor mij is er heel wat scherper dan de auteur zijn gevoel voor humor. Simon Sherry haakt al te duidelijk naar succes bij de jonge lezers, vanuit een beperkt idee van wat kinderen grappig vinden. Toegegeven, soms krijgt het verhaal vaart en is de humor echt grappig, maar even vaak zwalpt het maar wat rond van de ene goedkope vondst naar de andere.