Gebr.

Wanneer Luuks jongere broer Marius op veertienjarige leeftijd sterft, vraagt de zestienjarige Luuk zich af of je nog wel een broer kan zijn, als je broer dood is. Elk lid van het gezin heeft zijn manier om de dood van Marius te verwerken: de moeder wil ritueel afscheid nemen door al zijn spullen te verbranden; de vader houdt zich afzijdig en huilt enkel wanneer niemand het ziet; en Luuk duikt in Marius’ dagboek. Eerst zogenaamd enkel om er zelf in te schrijven, in de hoop het zo te redden van de rituele brandstapel, maar uiteraard al snel lezend in de geschriften van zijn broertje. Op die manier ontstaat een postume dialoog, tussen het dagboek van Marius en de reactie van Luuk. Over hun relatie, over hun beider ontdekking van en geworstel met homoseksualiteit, over hun ouders die hier niet van op de hoogte zijn, over Marius' strijd met zijn mysterieuze ziekte en het onbegrip van de omgeving, over zijn aftakeling tot de dood erop volgt. Uit de lijkschouwing na zijn dood blijkt dat Marius de ziekte van Wilson had, een stofwisselingsziekte waarbij koper zich niet verwerkt in het lichaam maar zich gaat ophopen in de lever, het oog en de hersenen. Delen van de hersenen worden hierdoor vernield, wat resulteert in bevingen van de ledematen, verlies van controle over de spieren, moeite met spreken, schrijven en lopen. Blijkt dat beide ouders drager zijn, en Luuk dus evenveel kans heeft op de ziekte van Wilson. Dit verhaal is heel teder, ontroerend, subtiel en recht voor z’n raap tegelijkertijd. Het laatste contact tussen beide broers emotioneert, de onverschilligheid van de artsen kwetst, het onvermogen van ouders en broer om dit verlies te verwerken raakt. Al is de conversatie tussen beide broers niet altijd even gemakkelijk te volgen, de vorm is wel bijzonder origineel en laat een openheid in ontboezemingen toe die je in geen andere vorm zou kunnen bereiken.