Iedereen bleef brood eten

Ieper, 1914. Als koppeltje van een jaar of twintig kijken Simon en Nelle op een heel verschillende manier tegen de oorlog aan. Simon wil er zo ver mogelijk van verwijderd blijven, Nelle wordt er door aangetrokken. Uiteindelijk bezwijkt Simon onder de druk van zijn vader, die door z’n verbrijzelde arm enkel aan theoretische oorlogsvoering kan doen. En vlucht hij voor zijn moeder, die de kelder niet meer uitkomt. Aan de zijde van zijn heel wat heldhaftigere vriend Kamiel maakt Simon kennis met de waanzin van het leven - en vooral sterven - in de loopgraven. Simon overleeft, fysiek althans. Geestelijk zijn zowel hij als zijn ouders verminkt door de oorlog. Nelle van haar kant ontvlucht haar burgerlijke toekomst en trekt vastberaden als verpleegster naar het front. Om daar geconfronteerd te worden met een eindeloze stroom van doden en verminkten, met een ton van afgezette ledematen die elke dag leeg gekieperd moet worden, met een arts die soldaten een nieuw gezicht probeert te geven, ter meerdere eer en glorie van zichzelf.
Bijna 500 bladzijden lang stort Do van Ranst de gruwel van deze oorlog over je uit. In een monotone en niet aflatende cadans volgen aanvallen en slachtoffers elkaar op. Heel soms heb je het als lezer wel even gehad met deze eindeloze stroom, tot je beseft dat het ongetwijfeld zo was, en de auteur er in slaagt dit ook over te brengen. Evenals de gevolgen van deze grote oorlog. Want iedereen bleef dan wel brood eten, tijdens en erna, m.a.w. het leven ging door, maar zelden als voorheen. De stijl van Van Ranst is behoorlijk sec, waardoor alles nog des te harder aankomt. De structuur is ingewikkeld, met een voortdurend wisselend standpunt en tijdskader, maar interessant om de twee snelheden van de hoofdpersonages weer te geven.
In de memorialgolf die in 2014 zal losbarsten, verdient dit boek absoluut een plaats. Als historisch document, als één van de weinige jeugdromans over die eerste oorlog, als tijdloos verhaal over relaties. Bovendien in een zeer verzorgde uitgave.