Brief aan mijn ontvoerder
Op het vliegveld van Bangkok wordt de zestienjarige Gemma door een knappe jongeman, waarmee ze na een ruzie met haar ouders een kopje koffie is gaan drinken, gedrogeerd en ontvoerd. Ergens middenin de Australische woestijn komt ze weer bij bewustzijn. Behalve haar ontvoerder Ty, die er een zeker bestaan heeft opgebouwd, is er in de wijde omtrek niets of niemand te bespeuren. Ze wil ontsnappen, maar haar pogingen waarbij haar leven op het spel komt te staan, draaien op niets uit. Ty wil dat ze hun samenzijn een kans geeft en vraagt haar enkele maanden te blijven. Als ze dan haar leven met hem nog niet heeft aanvaard, zal hij haar terug naar huis brengen. Gemma gelooft hem niet, maar wanneer ze door een slang gebeten wordt en doodziek wordt, heeft Ty geen keuze en hij brengt haar naar een hulppost. Doordat hij bij haar blijft om zich ervan te verzekeren dat ze in goede handen is en zij niet alleen gelaten wil worden, wordt hij opgepakt.
Gemma vertelt haar ervaringen in een lange brief gericht aan haar ontvoerder. De je/jij-vorm heeft een wat bevreemdend effect op de lezer, maar je krijgt zo wel een bijzonder indringend verhaal. Zeer sterke gevoelens wisselen elkaar af. In eerste instantie voelt Gemma zich wel aangetrokken tot de attente jongeman, maar wanneer ze beseft wat hij met haar gedaan heeft, slaat dat om in boosheid en wantrouwen. Ze heeft een niet afnemende ontsnappingsdrang en vechtlust. Gemma voelt zich bedreigd en geïntimideerd en is ervan overtuigd dat Ty haar zal doden. Hij is echter nooit agressief, verzorgt haar wanneer ze gewond is en het is duidelijk dat hij erg op haar gesteld is en een bijzondere band met haar heeft. In enkele zonderlinge gesprekken komt ze erachter dat hij in het verleden vaker in haar leven is geweest en dat hij haar al jaren volgt. Dit psychopathische gedrag jaagt haar angst aan, maar het doet haar ook twijfelen aan haar vroegere bestaan, aan haar ouders en het leven in Londen. Ty zal haar nooit laten gaan, zij betekent alles voor hem, hij heeft zijn leven opgebouwd voor dit samenzijn met haar op deze geïsoleerde plek.
Je krijgt een eenzijdig beeld en komt nooit achter het hele verleden en de gehele draagwijdte van het probleem van Ty en wat hem ertoe gebracht heeft dit allemaal te doen. Wel wordt al gauw duidelijk dat de doemscenario’s die Gemma bedenkt en haar negatieve gedachten niet bevestigd worden. Naarmate het boek vordert, nemen haar gevoelens een wending en het lijkt bijna alsof Ty gelijk krijgt: ze twijfelt aan zijn slechtheid en ze vindt plezier in kleine dingen, zoals het temmen van de dromedaris, kennis van de plantengroei, het voeren van de kippen, de manier waarop hij haar overal bij probeert te betrekken en zijn eindeloze geduld. Langzaamaan lijkt ze vrede te nemen met de situatie en ze onderneemt geen pogingen meer om te ontsnappen. Ze geeft zich steeds meer aan hem over en misschien is ze ook wel wat verliefd. Toch weet ze hem op afstand te houden. Wanneer Gemma gebeten wordt door een slang kiest Ty ervoor om haar te redden in plaats van zichzelf.
Zodra Gemma weer herenigd is met haar ouders moet ze zich weer aanpassen aan het gewone leven en zich losmaken van haar ontvoerder. Het is duidelijk dat ze lijdt aan het Stockholmsyndroom. Ze staat wantrouwig t.o.v. degenen die haar willen helpen, keert zich tegen haar ouders en echt meewerken met de politie doet ze niet. Ze haat Ty omdat hij haar gestolen heeft, weggerukt uit haar bestaan, maar ze heeft hem ook lief.
Een bijzonder verhaal, niet met veel spectaculairs, maar met een originele invalshoek en onverwachts verloop. De woestijn, de geuren, kleuren en kleine elementen in het landschap en de plantengroei worden bijna tastbaar voorgesteld. Het einde blijft open: je weet niet welke keuze Gemma zal maken als het tot een rechtszaak komt.