De boze Billenbijter

‘Panne, ponne, peeg, pannetje moet leeg.’ Iedereen die ooit sprookjes voorlas voor kinderen weet hoe magisch dergelijke rijmpjes werken. Jonge kinderen zijn er dol op. De aantrekkingskracht wordt nog groter als dergelijke toverrijmpjes herhaald worden zoals in het kettingsprookje ‘Van een grote knollenplant’: opa Fluitekruid krijgt de knollenplant niet uit de grond, hij roept de hulp in van oma Coriantje en dan van zusje Desiree, de hond Doedelidee en de poes Pipipee, maar telkens luidt het besluit: ‘Allemaal voor niets gedaan, want de knollenplant bleef staan.’ Pas als het muisje Minnemootjes komt trekken ‘als een paard’, krijgen ze met vereende krachten de koppige plant uit de grond. Uit dit voorbeeld blijkt meteen de sterkte van Dieltiens bewerkingen: ze brengt de taal van de oude volksverhalen opnieuw tot leven: de toverrijmen liggen goed in het gehoor, de herhalingen brengen een prettig ritme in de tekst en de namen zorgen voor extra klank en humor. Soms speelt ze ook met taal: de haas vraagt de hond om niet te blaffen, want dan komt de wolf ‘en zijn we allebei het haasje’.

Nochtans kwam het eerste sprookje wat moeilijk op dreef: de korte, gelijklopende zinnen belemmerden een levendige lectuur. Gelukkig duikt dit euvel nog maar sporadisch op verder in de bundel en huppelen de bijzondere sprookjesfiguren door klank en ritme vrolijk over de bladzijden: het wittebroodskind, Muizelientje, meneertje Hupsakeetje, de boze Billenbijter of het mannetje Timpetee. Wellicht zeggen de meeste van deze namen je niets, maar ook dat maakt deel uit van de aantrekkelijkheid van deze bundel: hij laat je kennis maken met (bijna) vergeten volksverhalen uit verschillende landen. Tegelijk is daar wel een risico aan verbonden: kinderen die ‘Goudlokje en de drie beren’ al kennen, kunnen het wel eens lastig hebben met de hier opgenomen Russische variant ‘Misjoetka en het meisje’. Hetzelfde geldt voor ‘Spaghettig maken’ en ‘De drie biggetjes’.  

De sprookjes komen nog meer tot leven door de kleurrijke illustraties van Leriette Desir van Bergen. Haar expressieve collages vatten prima de kolder van de verhalen. Kijk maar naar de knipogende ezel met hoed, de logge kat op spillepoten of de trekkende figuren aan de overweldigende plant. Het is ook smullen van de speelse details zoals de worteltjes en de botjes op de pyjama’s van hazen en honden.

In een kort nawoord verklapt de samenstelster hoe ze als kind in de ban kwam van de sprookjes van Grimm en heeft ze het over het belang van ritme, herhaling en rijm in dergelijke verhalen voor jonge kinderen. De reden waarom ze gelooft in de onverwoestbare kracht van sprookjes wil ik je niet onthouden: ‘Een zalf in een wereld van oppervlakkigheid en kicks. Sprookjes en volksverhalen zijn grondbezinksel voor de kinderziel, daar ben ik van overtuigd.'