De goochelaar, de geit en ik
Nederland, 1927. Camiel zit in het laatste jaar van de lagere school en woont samen met zijn broertje Joris bij zijn grootouders op het platteland. Van een moeder is geen sprake, zijn vader werkt als illusionist in een theatertje in de stad. Camiel droomt ervan in de voetsporen van zijn vader te treden, tot het nieuws komt dat zijn vader is opgepakt voor verduistering en in het Huis van Bewaring zit. Camiel weet dat hij van zijn opa niet verder mag studeren, maar bij hem in de leer moet komen om schoenmaker te worden. Hij moet koste wat het kost een advocaat kunnen betalen voor zijn vader. Met kleine percentjes op de schoenherstellingen, assistentie bij een veearts - wat Camiel tussendoor de geit uit de titel oplevert - tot zelfs gidsen op smokkelroutes, probeert Camiel het bedrag bij elkaar te sprokkelen.
Dirk Weber slaagt er heel goed in de sfeer te scheppen van het platteland haast een eeuw geleden: het harde leven voor wie niet rijk was, het grote standenverschil, de mate waarin een jongen van elf al moest meedraaien in de volwassen wereld. Daarnaast zet hij met Camiel ook een rijk personage neer van een jongen die heen en weer geslingerd wordt in de gevoelens voor zijn vader: bewondering, schaamte, boosheid, schuldgevoel, verdriet. Tenslotte bouwt hij een sterke plot, waarin alleen misschien het einde iets te nadrukkelijk happy is? De schrijfstijl is heel filmisch, de dialogen zijn fris, en het ik-standpunt maakt de beschrijving van Camiels gevoelens heel doorleefd.