De jongen, de neushoornvogel, de olifant, de tijger en het meisje
In 'Het boek van de jongen' wordt de jongen door de mannen van zijn dorp weggebracht naar de geheime vallei voor zijn initiatie tot man. Hij moet leren jagen, de geheime taal van de mannen leren, en twee totemdieren kiezen. De neushoornvogel die hij vangt en africht, zal zijn beschermengel worden, de tijger moet hij doden om een man te worden. Maar net vooraleer de mannen hem komen halen voor de tijgerjacht, wordt de jongen opgeschrikt door trompetstoten van olifanten en gegil van mensen uit het dorp. De jongen rent naar zijn dorp waar hij iedereen levenloos aantreft.
In 'Het boek van het meisje' switchen we naar het vertelperspectief van zijn zusje. We leren hoe de meisjes van het dorp zich klaarmaken om de nieuwe mannen te ontvangen, waar abrupt een einde aan komt wanneer het hele dorp onder de voet wordt gelopen door dolle olifanten. Ook na haar dood gaat het meisje door met vertellen, vanuit een wereld die zich tussen de levenden en de doden bevindt. Hoe haar broer hun lichamen vindt, wegtrekt uit het dorp, aansluiting vindt bij een groep jongeren, in de koperertsmijn gaat werken, en uiteindelijk, dan toch, zijn tijger doodt.
De sfeer van dit boek is heel bijzonder. Beide ik-vertellers nemen je mee op sleeptouw in hun wereld van zintuigen en emoties. De jongen is daarin overtuigender dan zijn zusje. Door zijn ogen ruik je de wildernis, zie je de pracht van de natuur, proef je de wilde vruchten, voel je zijn angst. Het verhaal van het zusje is een pak moeilijker te bevatten ook, zwevend tussen levenden en doden, in het lichaam van een olifant. De illustraties van Carll Cneut zijn stuk voor stuk schilderijen, donker en geheimzinnig als het verhaal.