De schuilplaats
Annie de Leeuw is nog maar zes wanneer ze geconfronteerd wordt met de Kristallnacht. Te jong dus om te begrijpen wat er in Duitsland precies gebeurt, maar wel oud genoeg om de angst te voelen waarmee haar vader aan de radio gekluisterd zit. Als joodse familie krijgt het gezin het steeds zwaarder: ontslag, reisverbod, de verplichte ster, bezoekverbod in het ziekenhuis waar de moeder wordt opgenomen. Wanneer de vader wordt opgeroepen om met zijn drie dochters naar een werkkamp te gaan, duiken ze onder. Na een tussenstop komt de intussen elfjarige Annie met haar zus Sini van 21 bij een eenvoudig boerenkoppel en hun bejaarde moeder terecht. Voor hooguit twee weken, wordt er gezegd. Twee jaar en zeven maanden later komen de zussen voor ’t eerst weer naar buiten ... om de Canadezen te verwelkomen. ‘De schuilplaats’ is het autobiografische relaas van Johanna Reiss haar oorlogsjaren. Het is een ode aan de mensen die haar twee en een half jaar opgenomen hebben, met zorg, met hartelijkheid, met geduld, met liefde. En, laten we wel wezen, met gevaar voor eigen leven. Dat ze dat laatste niet schijnen te beseffen, of beter er heel gewoontjes over doen, maakt hun prestatie des te aangrijpender. Het is daarnaast ook een oproep om de geschiedenis van de jodenvervolging niet te vergeten. De kracht van het boek ligt in de minutieuze beschrijving van heel kleine dingen die perfect laten aanvoelen hoe zwaar het leven op die ene bovenkamer was voor de twee zussen: de beurtrol om in het enige beschikbare boek te mogen lezen - nota bene Oorlog en Vrede -, de kalender, de dagelijkse honderd rondjes door de kamer tegen spierstijfheid. En vooral de angst: voor elke stem, elk geluid, voor het raam.