De taart op de kers
Een poëzieprentenboek voor jonge kleuters kunnen we alleen maar toejuichen. Poëzie, dat is heerlijk genieten van de klanken van woorden en het ritme van zinnen. Poëzie speelt dan ook een essentiële rol in de taalontwikkeling van kinderen. Dat zal auteur Ine De Volder met haar achtergrond als kleuterleidster ongetwijfeld beamen.
Met haar gedichten wil De Volder de fantasie van jonge kinderen op een speelse en talige manier prikkelen. Leuke ideeën als een hikkende kikker, een snipverkouden olifant of een smikkelende snoepkoning zullen ongetwijfeld tot de verbeelding spreken. Versjes over een trippelend muisje of een mand vol appels zijn dan weer minder origineel. De kleurrijke, paginagrote illustraties van Nelleke Verhoeff versterken de speelse opzet. Een breed glimlachende rode kers met gele schoentjes met een romige taart op zijn hoofd of een blije sneeuwman in bonte kleuren op een skateboard zijn aantrekkelijke beelden, maar die sterke lijn kan ze niet in al haar illustraties doortrekken. Fijn dat de verschillende verzen in sommige illustraties met elkaar verbonden worden. Zoals wel vaker beeldt ze haar figuren niet uit volgens de standaardverhoudingen. Hier hebben ze bijvoorbeeld te korte of te lange armen en een ietwat eenvoudig gezicht dat aan kindertekeningen doet denken. Dat is zeker niet pejoratief bedoeld, al is de vraag of ze bij iedereen in de smaak zullen vallen.
Ine De Volder verwoordt haar ideeën in een directe taal die zeer behapbaar is voor alle kleuters – dat is zeker een troefkaart. De kwaliteit van de 32 gedichten is echter wisselend. Dat heeft veel te maken met de manier waarop belangrijke poëtische technieken als rijm en metrum worden gebruikt.
Een vaste vorm van rijm en/of metrum hoeft niet per se in poëzie; het gebruik ervan is niet in steen gebeiteld en het vrije vers is even courant. Alleen wordt hier wat rijm betreft in meer dan de helft van de gedichten geen duidelijke keuze gemaakt. Vaak worden binnen eenzelfde gedicht een of meerdere rijmvormen – of beter gezegd een begin van rijmvorm – met vrij(ere) verzen afgewisseld, zoals in 'Poes ziet ze vliegen', 'Het proefkonijn' of 'Mevrouwtje Lekkerbek' – om er een paar te noemen. Een helder rijmschema stimuleert bij (jonge) kinderen ook spelenderwijs inzicht in taalpatronen. Zal dat hier het geval zijn? Het lijkt van niet. Zal het niet eerder voor verwarring zorgen? En zal het gedicht op die manier voldoende blijven hangen?
Het onregelmatige rijm zonder vast metrum heeft ook onmiskenbaar effect op het ritme van de verzen. Ze liggen niet zo lekker in het oor en de kadans is eerder stug en stroef te noemen, bijvoorbeeld in 'Blote mannetjes' of 'Koek, koek'. Enkele gedichten, zoals 'Wasbeer' of 'Sneeuwman', konden inhoudelijk meer uitgewerkt worden.
De gedichten met een vast rijmschema zoals 'Gekke sprookjes', 'Leve de snoepkoning!' en 'Gekke sokken' zijn over het algemeen van een hoger niveau. En al houdt ze ook hier geen strak metrum aan, de verzen klinken ritmisch veel beter en vormen een coherent geheel. In 'Een kikker met de hik' speelt ze via hik... hik... hik... ook met klanken en herhaling. Dat is goed gedaan want voor kleuters is dat puur taalplezier. Ook dat had ze in meer gedichten kunnen doen, bijvoorbeeld in 'Vissenpraat.'
Dat er meer inzat is een bedenking die bij dit debuut wel vaker opduikt. Er zijn zeker en vast goede elementen om op verder te bouwen maar tegelijkertijd is er op verschillende vlakken nog ruimte voor verbetering.