Halve helden
'Halve helden' is een vervolg op 'De Grote Verliezer' (2014). Hoofpersonage is opnieuw Margrietje Gaublomme. Terwijl het vorige boek begon met het uitbreken van W.O. I, begint het nieuwe boek net voor het einde ervan. Margrietje is gegroeid en zo is de lezer. De leeftijd van de doelgroep is opgeschoven van +10 naar +14. Daarmee sluit het boek ook aan bij de twee andere romans die Dierickx schreef over de Grote Oorlog voor adolescenten: 'Wat niemand weet' (2013) en 'De mooiste zomer van mijn leven' (2014). Ook die vormden een tweeluik rond eenzelfde personage: Rosalie.
In een soort woord vooraf, ‘De Toekomst I’, richt Margrietje zich rechtstreeks tot de lezers en kondigt ze haar verhaal aan. In een kort eerste hoofdstuk blikt ze dan terug op haar leven net voor en tijdens de bezetting. Het eigenlijke boek bestaat uit twee delen: ‘Het jaar van het einde (1918)’ en ‘Het jaar van het begin (1919)’. Deze structuur geeft meteen de kern van het verhaal weer: het vertelt hoe de mensen het einde van de Grote Oorlog verwerkten en ondanks alles een nieuw leven probeerden op te bouwen. Wat dit in essentie betekende, vat Dierickx samen in haar titel en ondertitel: ‘Het verhaal van halve helden, van mensen die een deel van zichzelf kwijt zijn in een wereld vol scherven en schimmen’. Zoals elk oorlogsverhaal geeft 'Halve helden' een boodschap mee, in dit geval een dubbele boodschap die de auteur samenbalt in twee motto’s: "Niemand kan de brug voor je bouwen waarover jij de rivier van het leven overschrijden moet". (Friedrich Nietzche) en "Je kunt pas plannen maken voor de toekomst, als je vrede sluit met het verleden". (Joy Fielding) Het zijn belangrijke boodschappen en het is goed dat ze aan elke nieuwe generatie worden meegegeven, alleen had de roman aan kracht gewonnen als Dierickx ze minder opdringerig had verwerkt.
De boodschappen waren wezenlijk voor alle overlevenden van de Grote Oorlog, maar Dierickx ent ze hier vooral op haar hoofdpersonage Margrietje. Ze komt naar voor als een twijfelaar en een piekeraar, iemand die voortdurend over de dingen nadenkt en zich tal van vragen stelt. Haar verhaal begint net voor haar zestiende verjaardag op 11 november 1918, de dag van de Wapenstilstand. Margrietje beseft dat die dag op veel manieren een breekpunt is. Ze droomt ervan te studeren, maar twijfelt aan de haalbaarheid daarvan: is ze niet voorbestemd om te blijven kantklossen als haar moeder? Haar wijze vriendin Colette en later ook haar moeder en tante Louise maken haar duidelijk dat ze zelf haar leven in handen moet nemen, dat ze moet durven haar vleugels te spreiden. Om dat te kunnen doen, met ze wel eerst vrede sluiten met haar verleden. Dat betekent vooral een verzoening met haar broer Wannes, die door de familie en de gemeenschap uitgespuwd is omdat hij als vrijwilliger naar Duitsland vertrok. Hier leert Margrietje vooral dat je mensen niet te snel mag beoordelen, dat de waarheid vaak complex is en de werkelijkheid niet zwart-wit.
De persoonlijkheid van Margrietje met al haar vragen en twijfels zet Dierickx overtuigend en herkenbaar neer. Alleen doet ze dat vaak nodeloos expliciet en uitvoerig. De soms ellenlange beschrijvingen van haar twijfels en de boodschappen die ze telkens weer aan zichzelf geeft of van anderen krijgt, gaan op de duur vervelen. Haar karakter zou veel sterker uit de verf gekomen zijn door de kracht van suggestie dan door breed uitgesmeerde typeringen. Ook haar stijl had Dierickx meer in toom kunnen houden. Colette klinkt te vaak als een spreekbuis voor de boodschap die de auteur wil meegeven, sommige stukken informatie, bijvoorbeeld over de Spaanse griep, zijn nodeloos lang, maar vooral beschrijft Dierickx gedachten en gevoelens vaak al te expliciet en clichématig. Over Margrietjes koppigheid schrijft ze: "Maar dat was buiten het koppige trekje gerekend dat die dag in me opstond; het moet er altijd gezeten hebben, in een verborgen hoek van mijn karakter, waakzaam, loerend op een gelegenheid om zich te laten zien." Margrietjes gevoelens van schaamte als ze de verliefde Bert ontmoet, beschrijft ze in ellenlange zinnen, met een flauwe, stereotype dialoog als afronding: ‘”Je lijkt blij me te zien”, zei hij met een glimlach, en zijn korenblauwe ogen keken me zo lief aan. “Ik ben ook blij jou te zien.”’ Ook de gevoelens van groepen mensen ruiken soms naar cliché: "alle aanwezigen bekeken het tafereel en voelden de golven van ontroering die het weerzien teweegbracht". Ook de beeldspraak klinkt geregeld gezocht of ongepast. Margrietjes moeder zit verslagen op een stoel "als een geklutst ei" en Oliver zakte ineen "als een rotte aardappel waar met een vork in wordt geprikt."
De al te uitgebreide typering van Margrietje verhindert ook dat andere personages en de ruimere context de aandacht krijgen die ze verdienen. De worsteling van Margrietjes vader met de schimmen uit zijn oorlogsverleden grijpt de lezer onvoldoende bij de keel en dat geldt ook voor die van Wannes. Over de ellende aan het front kom je als lezer nauwelijks iets te weten, waardoor de moeizame pogingen van de dorpsgemeenschap om het leven terug op te nemen te weinig tot hun recht komen. En ook het beeld van de ontlading en de vreugde bij het einde van de oorlog had sterker gekund.
Als de auteur gebeurtenissen soberder verwoordt, laat ze wel haar talent zien. Geladen momenten zoals de terugkomst van Margrietjes vader en van haar broer Wannes typeert ze beknopt en suggestief, waardoor die veel meer oproepen en pakkender zijn. Ook dat je geboeid blijft lezen omdat je de afloop wil kennen en vooral wil weten hoe het de verschillende personages verder vergaat, is geen kleine verdienste. Uiteindelijk blijven de slotwoorden dan ook nazinderen, los van de leeftijd die je als lezer hebt: "Laat zien wat je waard bent. Wees niet bang om je vleugels te spreiden. Een mens moet leven, niet alleen bestaan. Word wie je bent. Spring met je ogen dicht en vertrouw dat je opgevangen wordt. En dan doe ik het."