Hanna's reis

Amsterdam, januari 1942. Hanna is een opstandige puber van vijftien. Opstandig tegen de groeiende beperkingen in bewegingsvrijheid voor joden. Opstandig tegen haar moeder die alleen oog lijkt te hebben voor het loon dat dochterlief kan binnenbrengen. Opstandig tegen haar vader die bij de politie als “Jesaja de jatter” geregistreerd staat. Samen met een vriendin komt Hanna in opstand en verzint ze uitdaging na uitdaging. Dit heeft als gevolg dat ze voor drie maanden observatie naar het 'Apeldoornsche Bosch' gestuurd wordt, een joodse psychiatrische inrichting met een afdeling voor moeilijk opvoedbare kinderen. Hanna ervaart het eerst als een strafkamp, maar uiteindelijk groeit heel langzaam het besef dat dit nog het enige veilige toevluchtsoord voor joden is in Nederland. Tenminste, tot die afschuwelijke dag in januari 1943, waarop alle 1600 inwoners van het 'Apeldoornsche Bosch' - mentaal gehandicapten, psychiatrische patiënten en kinderen - samen met hun begeleiders en de overgebleven joden in het dorp, op transport worden gezet. “Op vrijdagmorgen 22 januari om 7.00 uur vertrok de trein en op zaterdagavond 23 januari kwam hij aan in Auschwitz. Geen van de patiënten en de kinderen zou het overleven.” (p. 171)
Zoals alle boeken uit de 'Vergeten oorlog'-reeks is ook dit gebaseerd op een historische gebeurtenis. Meer nog, Hannah is in ruime mate gebaseerd op Margaretha Swart, die als vijftienjarige vanuit Amsterdam naar Apeldoorn werd gestuurd en er nog verbleef toen het domein in ’43 werd ontruimd. Behalve op de gebeurtenissen, focust het boek op de gevoelens van het vijftien- à zestienjarige meisje hierbij. Op haar relatie met haar ouders, haar echte en vermeende vriendinnen, haar platonische aanbidder Jan, haar “verloofde” Wolf, een jongen met het syndroom van Down, die haar met genegenheid overstelpt. Een aangrijpend verhaal, allicht, dat leest als een trein. Enige randbemerking is dat het geheel mogelijk sterker zou zijn als er meer gesuggereerd werd in plaats van expliciet geformuleerd.