Het meisje uit het bos
Briek is torenwachter. Als er gevaar dreigt, moet hij de mensen in de stad waarschuwen. Wanneer hij plots geritsel en een zacht geruis hoort weerklinken uit het bos, luidt hij de alarmbel. In een mum van tijd verdwijnt alle drukte uit de stad. Mensen sluiten snel deuren en luiken en verstoppen zich diep onder de dekens. Daardoor ziet niemand hoe een klein onschuldig meisje het dorp komt binnengelopen. Briek ontfermt zich over haar. Niet lang, want eer hij de volgende dag de tijd krijgt om op zoek te gaan naar haar ouders is ze alweer verdwenen in het bos.
De auteur wil de lezer wijzen op de vaak ongegronde angst voor het onbekende. Dat doet hij onder andere door in taalgebruik sterk te overdrijven. Bij het minste geritsel wordt de alarmbel geluid, dalen er dikke nevelslierten neer en blazen schoorstenen hun laatste rook uit. Daarnaast maakt hij ook gebruik van tegenstellingen, het grote gevaar blijkt een onschuldig ogend naïef meisje te zijn. De grote illustraties, die op de aansluitende pagina’s in elkaar overlopen, brengen de tegenstelling tussen het vrolijk huppelende meisje en de verkrampte bewoners sterk in beeld. Met aquarel ingekleurde pentekeningen schetst de illustrator een sprookjesachtig kader. De volwassenen die erin worden voorgesteld, geven de indruk dat het verhaal zich ergens in de middeleeuwen afspeelt. Maar eigentijdse accenten zoals de kleding van de kinderen, de schilderijen op de muur, de voorstelling van gebak in de winkel, een hond in z’n mand, bloembakken op de vensterbank en een krant die door de wind in de stad wordt geblazen, zorgen hier voor een verwarrend contrast.
Dit verzorgd uitgegeven prentenboek waarin een nobele boodschap werd verwerkt, ziet er aantrekkelijk uit maar het verhaal mist geloofwaardigheid en dat is jammer.