Het pad van de roverkoning

In een tijd en wereld ver voorbij die van ons komen op een gure avond zeven vreemdelingen samen in een afgelegen herberg. Ze willen de mysterieuze schat van de Roverkoning vinden. Daarvoor moeten ze zeven sleutels bemachtigen, die hen voorbij de zeven poorten met zeven bewakers zullen brengen. Bij hun vertrek weten wij als lezer al dat “geen van de zeven reizigers de herberg nog zal terugzien.”

Die raadselachtige woorden zetten de lezer onmiddellijk op scherp. De zeven ondernemen een gevaarlijke reis naar het onbekende, zoveel is duidelijk. De geheimzinnige sfeer wordt verder versterkt door diverse hints over naderend onheil, verdachte bewegingen of duistere motieven. Dat vooruitlopen op de verhaallijn is een conventionele manier van spanningsopbouw. Bij een spannend verhaal horen klaarblijkelijk steeds onbarmhartige weersomstandigheden, zoals gure wind en felle regen. Het is een wetmatigheid die we ook vaak in films zien – auteur Tom Rijpert is trouwens regisseur.

Het is een bont reisgezelschap: een eenogige dwerg, een schimmige zakkenroller en een oude spinster met geheimzinnige gaves, alsook een blinde pratende vos, een koorddanseres zonder naam, een vrolijk sproetenmeisje en tot slot een jonge speeldoosjesmaker. De laatste drie zijn jongeren, zowat leeftijdsgenoten van de lezers. Zeven personages is best veel, maar ze komen allemaal voldoende aan bod in actie en dialoog. Elkeen lijkt ook een specifieke (hoofd)rol op te nemen. 
Met hun namen (Kobold, Pjotr …) en achtergrond lijken ze zo uit andere oude verhalen te komen, zoals uit een sprookje van de gebroeders Grimm bijvoorbeeld. Ze weten de lezer aan te spreken en te raken. De blinde pratende vos is een van de sympathiekste personages. Maar blijft dat wel zo als de schat in zicht komt? De zeven vreemdelingen kennen elkaar bij vertrek immers niet. Ze hebben allemaal een eigen heimelijk doel en ze houden geheimen voor elkaar verborgen. Kobold de dwerg speelt alvast een onsympathieke rol. Hij is het die de zes anderen voor zijn grotere plan heeft uitgekozen, en hij houdt ook belangrijke informatie achter. In dit eerste deel blijven veel vragen onbeantwoord. Hoe zal het hen uiteindelijk vergaan in het tweede en laatste deel? Daar zijn we wel benieuwd naar.

Het taalgebruik in deze aantrekkelijke debuutroman had een strengere eindredactie verdiend. Het is eigen aan het schrijverschap om creatief met taal om te gaan, maar de woorden moeten wel goed blijven klinken natuurlijk. Zinnen als “verbazing kroop in haar oude ogen”, “verbaasd gefluister ging door de ruimte” of “flarden van vrolijke muziek kropen tussen de bomen op Ellie af” – en zo zijn er nog wel – doen dat niet.