Het wonderbaarlijke Snergenland
Dit boek, geschreven in 1928, zou voor J.R.R. Tolkien de inspiratie geweest zijn om 'De Hobbit' te schrijven. Volgens de uitgever richt het zich tot lezers vanaf zeven jaar, maar dat valt sterk te betwijfelen.
Het verhaal gaat over kinderen die door hun ouders en/of opvoeders mishandeld of verwaarloosd worden en door een mysterieuze dame weggehaald worden. Deze kinderen komen dan bij de VVOK, de Vereniging ter Verwijdering van Overtollige Kinderen, terecht, die gelegen is in de Watkynsbaai. Wat de VVOK precies doet, daar hebben we het raden naar, maar je kan wel zeker zijn dat de kinderen vanaf nu een rustig en fijn leventje leiden.
Natuurlijk zijn er altijd uitzonderingen. Zo heb je Joe en Sylvia, die net iets meer willen. Sylvia daagt Joe uit om een steen in de soep van de Hollanders (Hollandse scheepvaarders die schipbreuk leden en er sindsdien kamperen) te gooien met alle gevolgen vandien. De Hollanders zijn boos en de kinderen willen hun straf ontwijken door weg te lopen. In het bos ontmoeten ze Gorbo, een Snerg. Snergen wonen op een dagmars van de Watkynsbaai en zijn kleine, maar sterke dwergachtige wezens, die de VVOK bijstaan met allerlei klusjes. Joe en Sylvia rekenen erop dat Gorbo hen terug naar huis brengt, maar ze verdwalen allemaal en dan begint het avontuur.
Ze ontmoeten de reus Golithos, die verzot is op kindervlees, moeten op hun hoede zijn voor de heimelijke heks (Moeder Meldroom), staan oog in oog met ridder Parsifal en zijn vreemde hofnar Boldrik en worden naar Koning Kul gebracht. Dan blijkt dat de heks de macht van Koning Kul wil overnemen. Ondertussen is de VVOK gealarmeerd door de verdwijning van de kinderen en beginnen ze samen met de Hollanders en de Snergen aan een reddingsactie.
Het boek komt eerder traag op gang en begint met maar minstens 25 pagina’s inleiding en achtergrondinformatie. De schrijfstijl is zwaar en niet zo toegankelijk, omdat de auteur vertellend schrijft en daarbij ook opmerkingen maakt bij het verhaal. Soms wordt de lezer naar zijn mening gevraagd en wordt hij zo bij het verhaal betrokken. Voor jonge lezers is dit geen haalbare kaart, volwassenen zullen van deze stijl ongetwijfeld gemakkelijker kunnen genieten. Echt vlot doorlezen zit er niet in. Een voorbeeld: "Voorwaar, beste Boudewijn," zei hij. "Er is thans in ’t land luttel kans op eervol avontuur. Nochtans koesterde ik gisterochtend nog hoop op een duel met die schobbejak van een Parcifal, die zijn kreeftenogen dorst te richten op mijn jonkvrouw en er wat hamer prat op ging dat ik hem op pad had gestuurd ter meerdere eer en glorie harer naam. Maar het snood ridderheerschap vlood en mijn hoop is weer de grond in geboord – hetgeen spijtig is, want dat is nou net wat ik met hem wilde doen." Niets voor jonge lezers dus en ook de wat oudere kinderen zullen dit een paar keer moeten herkauwen voor het duidelijk wordt.
Wat mij betreft, is het net wat te voorspelbaar en te traag. Echte spanning zit er niet in en hoewel de vertaling (Henkes & Bindervoet) knap is en de illustraties van Sylvia Weve het boek toch wat verheffen, kon het mij niet ten volle bekoren.