Hoog in de boom begint de zomer
Lo en zijn mama brengen de zomer door in een woonwagen op het erf van boer Dik. Vanaf zijn eerste dag in het dorp zijn Lo en Jet onafscheidelijk. Samen redden ze omgevallen schapen, klimmen ze in bomen, timmeren ze een ladder, rijden ze met een graafmachine. De zomer vliegt voorbij.
Grootse avonturen moet je in dit boek dus niet verwachten, maar wel een ode aan het eenvoudige dorpsleven. Je begrijpt dat stadsmensen in het dorp rust komen zoeken op zondag of zelfs de hele zomer. De ironie waarmee de auteur dit beschrijft is uiterst mild. De verhalen zijn zo lichtvoetig als Jet zelf, die onbekommerd door het leven huppelt. Zelfs al is er van een moeder bij haar geen sprake, en ook de ontmoeting met een meisje in een rolstoel verandert daar niets aan. Jet steelt onmiddellijk je hart met haar laconieke humor: “Iedereen heet ome, als ze geen tante heten, …” (p.12) en haar heerlijke logica: “’Ik mag alles,’ zegt Jet. ‘Alles?’ ‘Dat denk ik wel, want ik mag nooit iets niet.’ ” (p.40). De eenvoud van het leven is beschreven in een eenvoudige, directe taal met korte zinnen die krachtige dialogen of rake beschrijvingen opleveren, zoals wanneer Lo Jet voor het eerst ziet, tot aan haar middel in het water: “Dan ziet Lo een half meisje.” (p.7) De frisse illustraties trekken je moeiteloos in elk nieuw en kort hoofdstukje. Gewoon genieten!