Ik ben Rosemarie

Overleven in het Derde Rijk

Mei 1940. De twaalfjarige Rosemarie Brenner woont met haar ouders en haar oma in Amsterdam-Zuid. Op een morgen hoort ze het gedreun van vliegtuigen boven de stad. De Duitsers bezetten Nederland. Omdat Rosies ouders, emigranten uit Oostenrijk, Joods zijn, krijgen ze aparte persoonsbewijzen. Alle Joden moeten de gele davidster op hun kleren naaien. Rosie mag niet naar het lyceum. Ze gaat naar een school voor Joodse kinderen. Op een dag moeten de Brenners hun huis verlaten. Ze nemen het hoogstnodige mee en worden opgevangen in het doorgangskamp Westerbork bij de Duitse grens. Daar verblijven ze tot begin ’44. Oma wordt gedeporteerd naar Theresienstadt in Tsjecho- Slowakije. Ze overleeft het niet. Op een dag wordt ook de familie Brenner op transport gezet naar Bergen-Belsen, een Duits kamp op de Lunenburger heide. De gevangenen trotseren er de kou. Ze krijgen weinig voedsel en worden er onmenselijk behandeld door de bewakers. De Brenners blijven hopen op een uitreisvisum voor Zuid-Amerika. Op het einde van de oorlog worden ze op de trein gezet richting Zwitserland. Bij de grens moeten ze uitstappen. Ze worden ondergebracht in kamp Biberach, waar Engelse krijgsgevangenen uit de Kanaaleilanden verblijven. Daar krijgen ze meer voedsel en zelfs kleren. Na de capitulatie worden de meesten gerepatrieerd. De Brenners, die de Oostenrijkse nationaliteit bezitten, mogen Nederland niet binnen. Rosemarie twijfelt: zal ze naar Amerika uitwijken of naar Palestina? Marietta Moskin heeft grotendeels haar eigen belevenissen tijdens Wereldoorlog II naverteld. Door de ogen van Rosemarie komen we zo veel te weten over het leven van de Joodse gemeenschap in Westerbork en in Bergen-Belsen. Dit realistische verhaal toont ons de gruwel van de oorlog, maar ook de vastberadenheid en de vriendschap onder de slachtoffers. Achterin staan nog een nawoord en een verklarende woordenlijst.