Kinderuniversiteit:

Antwoord op de moeilijkste vragen van de wereld. Het tweede semester

De wieg van de kinderuniversiteit staat in Tübingen, in de Eberhard Karls Universiteit. Daar werd een reeks lezingen georganiseerd waarin professoren uit uiteenlopende disciplines een uiteenzetting gaven aan kinderen tussen 8 en 12 jaar. De lezingen werden herwerkt tot een boek, dat bij ons zo’n 2 jaar geleden op de markt kwam. Amper een jaar na deze première openden al 30 hogescholen in Duitsland hun deuren voor kinderen. Vervolgens trok het initiatief over de grenzen: Zürich, Romen, Wenen, Oslo. In 2003 bestormden kinderen in Tübingen massaal de collegezaal van de Kinderuniversiteit voor ‘het tweede semester’. Ook het materiaal van deze lezingen is nu bewerkt en aangevuld tot een boek waarin een antwoord wordt gegeven op niet-alledaagse vragen, achtereenvolgens: waarom planten groeien, we dromen, we kunnen horen, we mensen niet mogen klonen, volwassenen meer mogen dan kinderen, Griekse standbeelden naakt zijn, ik Ik ben, en de sterren niet van de hemel vallen. De lezingen werden gegeven door acht professoren: respectievelijk een ontwikkelingsgeneticus, een kinderpsychiater, een neus-, keel- en oorarts, een ontwikkelingsbiologe (Nobelprijs 1995), een jurist, een archeologe, een filosoof, en een astrofysicus. Zij gaven ook advies aan de schrijvers van dit boek. Achteraan vertellen ze over hun vakgebied en hoe ze wetenschapper geworden zijn. Elke moeilijke vraag wordt zeer uitgebreid en diepgaand behandeld. Daartoe wordt elk hoofdstuk in kleine stukjes gehakt, die verteerbaar gemaakt en van intrigerende tussentitels voorzien worden, bv. “Wie leest er Finse telefoonboeken?” (p. 97) over DNA, of “Wat hebben roze zonnebrillen ons te zeggen?” (p. 177) over de perceptie van de wereld door het Ik. Kadertekstjes in de kantlijn voegen wat extra informatie toe. Illustraties verluchten het geheel. Bijzonder verzorgde illustraties overigens, in een vrij realistische stijl, die doet denken aan oude gravuren, met hun overvloed aan fijne zwarte lijntjes. Portretten van een Descartes bijvoorbeeld, of een didactische prent van een paardebloem roepen zeker de sfeer van oude boeken op, maar zijn tegelijk modern door het kleurgebruik, of het doorbreken van de kader. Al met al blijven het toch wel flinke brokken tekst waar je je moet doorworstelen. Geen evidentie voor de generatie die is opgegroeid in een beeldcultuur, groot is geworden met de populaire Ooggetuigen- reeks, en voor wie dus een beeld met een legende van enkele lijntjes de standaard is geworden in non-fictie. Het is wel interessant om te zien dat boeken als dit -en bv. Ook de IQ-reeks van Querido- hier een tegengewicht voor bieden. Maar je spreekt er uiteraard maar een selectie kinderen mee aan, die even kunnen doorbijten. Dit is zeker het geval voor de toch wel ingewikkeld blijvende materie over cellen, celdeling, DNA, genetisch gemanipuleerde gewassen, en klonen. Heel wat luchtiger is de toon in het filosofische hoofdstuk. Hoewel de materie op zich ook geen evidentie is, slaagt men er hier in deze heel begrijpbaar en aantrekkelijk te maken, met een flinke dosis humor erbovenop. Getuige alleen al de vraag waarmee de filosoof het hoofdstuk ‘Waarom ben ik Ik?’ beëindigt: “Een vraag voor iedereen die later filosoof wil worden. Het is een gemene vraag, lees maar: als ik over mijn Ik nadenk, is dan het Ik dat nadenkt een ander Ik dan het Ik waarover nagedacht wordt?” (p. 187).