Lawaaimakers

Stel je eens voor dat je een lijstje moet maken van een aantal dieren die lawaai maken. Welke namen zouden daar dan in voorkomen? Een leeuw en een brulaap krijgen er ongetwijfeld een plaats. Wie dichter bij het eigen huis gaat kijken, voegt daar misschien ook een haan, ezel, groene specht of bosuil aan toe. Reina Ollivier en Karel Claes vulden dit lijstje aan met de minder bekende zangcicade, bastaardkikker en pistoolgarnaal. In ‘Lawaaimakers’ proberen ze de lezers toe te lichten waarom deze dieren balken, brullen, kwaken of zelfs knallen. Dat doen ze in samenwerking met Steffie Padmos, die elk dier en de bijhorende details werkelijkheidsgetrouw voorstelt in kleurrijke schilderingen.

Voor elk dier gebruiken ze dezelfde opbouw. De eerste voorstelling gebeurt aan de hand van een grote illustratie die doorloopt op twee aansluitende bladzijden. Onder de titel met de naam volgt een kort tekstje waarin het dier zichzelf voorstelt. De volgende beide bladzijden bevatten informatie en kleine weetjes. Daar vind je steeds dezelfde opbouw en onderwerpen zoals woonplaats, grootte, voedsel, vijanden … terug. Soms richt het dier zich tot de lezer maar dit wordt niet consequent aangehouden. Kleine illustraties ondersteunen de goed te begrijpen tekst. De laatste in elkaar overlopende bladzijden bieden een totaalbeeld van het dier tussen zijn soortgenoten en een verklaring voor het typische geluid dat ze maken. De combinatie tekst en tekeningen in de plaats van foto’s biedt rust. Soms lijkt het alsof de illustraties aan de hand van de computer en plek kregen. Dat wekt de indruk alsof de penseelstreken daadkracht missen.

Het neemt echter niet weg dat dit vierde deel uit een non-fictiereeks voor jonge kinderen een rijk en aantrekkelijk geheel vormt. Het is een boek dat zich zonder veel moeite alleen laat lezen. Het hoort ook thuis bij de non-fictie die zich goed leent tot voorlezen en is tegelijkertijd ook heel bruikbaar om kinderen in schoolse contexten te helpen bij het leren begrijpen van teksten.