Mijn laatste dag als genie

Fay is gothic, haar beste vriendin Meije is dat niet. Die ziet er meer uit als een grijze muis, al is ze dat laatste beslist niet. Meije is als een eiland van rust. Alleen Fay kent de weg naar dat eiland. Ze zijn al vriendinnen van in de kleuterklas. Samen gaan ze op stap, dromen ze van hun eerste kus, van seks, gaan ze trouwjurken passen en maken ze tussendoor hun schoolwerk. Dat Meije alsmaar bleker wordt, verontrust Fay niet echt. Tot op de dag dat Meije op school valt en haar dijbeen breekt. Het is niet zomaar een breuk, bij controle in het ziekenhuis blijkt dat Meije kanker heeft in een vergevorderd stadium. Meije is ten dode opgeschreven. Het aftellen begint. Het stervende meisje houdt zich vast aan het rode dagboek dat Fay haar voor haar verjaardag cadeau gaf. Wanneer Meije overlijdt, krijgt Fay het dagboek in handen. Ondanks haar belofte om het te verbranden, begint ze erin te lezen en ontdekt ze dat haar vriendin dood wou. De kanker gebruikte ze als een instrument om het leven te kunnen beëindigen. Zo zou iedereen boos zijn op de ziekte en niet op haar. Bovendien zou ze niet alleen hoeven te sterven, ze zou kunnen sterven met iedereen rond haar bed. Dit aangrijpende verhaal leest als een trein. Er zijn drie delen. Op het eind van deel één sterft Meije. In deel twee krijgen we de binnenkant te zien van deel één. Fay leest daarin het dagboek van haar overleden vriendin. Je volgt zowel de gedachtegang van Fay als die van Meije. Dat trekt de lezer naar de kern van het verhaal. Het draait de beweging van het eerste deel als het ware om. De wereld op z’n kop, binnenstebuiten. Deze psychologische invulling is heel knap bedacht en brengt het verhaal in een stroomversnelling. Bovendien wordt het gevoel van verdriet omgezet naar boosheid. Die boosheid die in zekere zin makkelijker lijkt dan het verdriet. In deel drie krijgt de waarheid een stem. Dat is de stem van Meije door de mond van Fay. Nog één keer zijn ze samen. Al brengt de waarheid de wereld van de rouwende tot een abrupte stilstand. Een oorverdovende stilte, de vacuüm van het verdriet versus de kracht van de boosheid, van het niet begrijpen. Is kanker in al zijn lelijkheid, beter te verstaan dan een meisje dat niet wou en wil leven? De auteur laat de lezer zitten met die vraag. En dat is maar goed ook. Het netwerk van gevoelens, de opeenvolging van de gebeurtenissen, het lijkt allemaal te kloppen. Toch is er iets wat me stoorde in dit aangrijpende verhaal. Een meisje van vijftien dat alleen naar de huisarts gaat, bloedonderzoek laat doen, zichtbaar achteruit gaat enz. midden in een “normaal” functionerend gezin, dit lijkt me nogal een overtrokken situatie. Moeder en vader zijn een stel bezorgde liefhebbende ouders, maar totaal afwezig in dit proces. Daardoor verliest dit boek aan kracht en geloofwaardigheid. De gebeurtenissen krijgen er teveel pathos door en lijken gaandeweg, ondanks de knappe structuur en de uitdieping van de twee hoofdpersonages, meer op een scenario van een tearjerker. Het lijkt alsof Wiggersma de hele tijd met een gevoelige pen haar parcours uitstippelt en dan hier en daar met een dikke stift, ongenuanceerd de omgeving inkleurt. Dat weegt te zwaar door op dit toch al bijna onbegrijpelijke verhaal. Het stoort en dat is spijtig!