Nu slaapt Toetanchamon
Londen 1939. Bij de dood van Howard Carter mijmert Evelyn, dochter van lord Carnarvon, over het verleden. De archeoloog werkte vele jaren in opdracht van haar vader. Na een lange zoektocht ontdekte hij in november 1922 het ongeschonden graf van farao Toetanchamon. Lord Carnarvon reisde met zijn dochter naar het Dal der Koningen met in zijn kielzog de hele Britse pers. Ook onze koningin Elisabeth verbleef toen in Egypte. De druk van de journalisten en de moeizame onderhandelingen met de Egyptische autoriteiten veranderden de zachtaardige Carter in een opvliegend en verbitterd man. Door de jarenlange vernederingen ging hij soms tekeer tegen zijn broodheer. Evelyn, die opkeek naar de archeoloog, probeert hem te begrijpen. Bernauw weidt ook uit over de zogenaamde vloek van de farao: de vele sterfgevallen van personen die het graf hadden betreden. Meestal ging het om longontsteking of bloedvergiftiging. Carnarvon sukkelde al jarenlang met zijn gezondheid en verbleef daarom bij voorkeur in warmere streken. Door het wisselend vertelperspectief en de brieffragmenten verloopt het verhaal soms wat moeilijk voor jonge lezers. De beeldspraak van Bernauw is hier en daar lachwekkend vb. op p. 65: “Dan schoven ze al hun problemen en tegenslagen in de schoenen van een dode farao”, en op p. 95: “Die ochtend had de gammele automobiel… met een zucht de pijp aan Maarten gegeven.”