Onmogelijk Blauw

Het is volop zomer en we zijn in 1979. Billie is 14, haar hond Flappy is gestorven en nu is het moment om weg te vluchten. Definitief. Ze was al zo vaak van huis weggelopen, maar nu is het echt vertrekken geblazen. Zonder doel. Een lift brengt haar naar een plaats vlak naast een drukke kustweg. Op die plek vind je naast elkaar een caravanpark, een motel en een restaurant. Billie probeert nog één maal contact te zoeken met haar moeder maar het telefoongesprek verstomt. Ze ontmoet een oudere dame, Jola Jenkins, die in een roze caravan woont, en Billie gaat werken bij Mr. Denby, de eigenaar van een restaurant. Jola aanvaardt Billie zonder vragen te stellen en Billie kan bij haar inwonen. Het werk in het restaurant loopt eerst moeilijk. Stilaan leert Billie de mensen en de plek kennen en begint ze te appreciëren. Zo start een nieuw levensfase van een puber, in volle zomer, vlakbij het strand. Billie's mantra "In een klein en wankel huisje aan een kleine, wankele zee" zindert 253 bladzijden door.

Broeierig, kabbelend, veel zeggen met weinig woorden ... Het verhaal van Billie leest als een fascinerende, rustig voortkabbelende beek of als een koele, verfrissende avond na een hete dag aan het strand. Met fijne humor zijn we getuige van een puber die stilaan volwassen wordt. Billie ontvlucht haar bittere thuissituatie en belandt per toeval in een kleine wereld: een camping, een motel en een restaurant die, naast elkaar, aan een drukke snelweg liggen. Deze plek wordt getypeerd als "Ze hoorde de auto's die over de A1A reden en daaronder lag het geluid van de oceaan: helder, hoopvol, onafgebroken. Het zweet droop van haar gezicht." Hier vindt ze geborgenheid, aanvaarding en leert ze zichzelf beter kennen.

Haar relatie met de oudere vrouw Jola is bepalend in dit verhaal. Jola aanvaardt Billie vanaf het begin onvoorwaardelijk en zonder vooroordelen. Hierdoor krijgt Billie de kans om veilig te landen, zaken af te tasten en zo de nieuwe fase in haar leven te starten. Jola is de gedroomde omafiguur. Naast Jola is er ook Elmer, een jonge kerel die een kleine strandwinkel open houdt. Elmer is de figuur die je graag als broer zou willen. Dromerig, iemand die graag mensen observeert, een tekenaar, vlug beschaamd. Voor Billie: iemand die ze kan vertrouwen. Dat wordt mooi omschreven op pagina 96: "zoveel woorden had ze lang niet tegen iemand gezegd. Het zou kunnen dat ze nog nooit in haar leven in één keer zoveel woorden tegen iemand had gezegd."  Er komen nog zalige figuren in het boek voor. Meneer Larkson die zichzelf omschrijft als : "... Ik ben Frank Larksong. Ik heet net als dat schilderij. Het lied van de leeuwerik. Heb je dat weleens gezien? The song of the Lark, het lied van de Leeuwerik. Het is zo mooi ... Daar ga je van luisteren ... Ja, dat ben ik. Frank Larkson”. Of Tommy, de zoon van Jola die geen vat krijgt op de relatie tussen Billie en Jola. Hij stelt op het einde van het boek de vraag aan Billie: "Wie ben je? Nou?" Hier pas komt Billie tot het besef wie ze wel is:" ... Ze was iemand die wilde dat het anders werd dan het was."

Het boek leest als kleine pareltjes, kleine druppeltjes. Er gebeurt "weinig". Zelfs bij één van de spannendste momenten, wanneer Jerome, een slungelige jongeman, de inhoud van de kluis van het restaurant met geweld opeist, wordt het zo verteld dat het dromerig en licht blijft. 

De uitdaging is om je onder te dompelen in dit intensieve, bedwelmende boek zonder hoogtes en laagtes. Blijf je aan het wateroppervlak, dan is het moeilijk genieten van de figuren, de fysieke plekken en hun interacties. Billie is the kid