Op zoek naar Paulie Fink
Caitlyn verhuist met haar moeder, die een nieuwe uitdagende job heeft gevonden, naar een plattelandsdorp (+/- 8000 inwoners). Ze start in het tweede middelbaar. De nieuwe school is geen doodgewone school en is ondergebracht in een oud herenhuis. De meeste van haar nieuwe klasgenoten worden ‘Originals’ genoemd. Het zijn diegenen die er acht jaar geleden als eerst bij waren toen deze school opstartte. Caitlyn wordt geconfronteerd met het feit dat medestudent ‘held/superman/clown’ Paulie Fink dit schooljaar niet meer is komen opdagen en dat niemand nieuws van hem heeft. Paulie was echt die gast waar iedereen naar opkeek. Caitlyn probeert meer te weten te komen over hem en zoekt samen met de klasgenoten naar een nieuwe Paulie Fink. Via een realityshow gaat elke leerling aan de slag om verkozen te worden en omdat Caitlyn nieuw is zal zij oordelen wie de nieuwe Fink wordt.
Dit is een pracht van een verhaal dat zich afspeelt in een dorp in volle recessie (nadat een fabriek werd gesloten). Door de leegloop en de recessie is de vroegere school nu ondergebracht in een oud herenhuis van de vroegere eigenaars van de fabriek. De economische situatie speelt steeds op de achtergrond want er blijken bijvoorbeeld niet genoeg financiële middelen te zijn om de noodschool open te houden.
Er zijn maar twee leerkrachten die, enorm gedreven, verschillende vakken geven. En iedereen moet helpen. De klas van Caitlyn helpt bijvoorbeeld dagelijks de mini's (de jongsten van de school), helpt in de tuin en verzorgt de geiten. Op die achtergrond zoeken de pubers hun weg. Caitlyn als nieuwkomer heeft het niet makkelijk maar vindt vlug haar weg in de school.
Het verhaal dondert verder en via de Griekse mythologie (zeer vatbaar uitgelegd), een jaarlijkse voetbalwedstrijd tegen de ‘rijken’, een realityprogramma, Shakespeare en de geiten, krijgen we een mooi beeld van de puberteit. De zoektocht — via een wedstrijd — naar een iconisch figuur, is in feite zoektocht naar volwassenheid waarbij onze eigen mythes worden opgebouwd en afgebroken.
De opbouw is mooi, krachtig en helder. Korte hoofdstukken — afwisselend in interviewstijl, nota’s en tekst — prikkelen om verder te lezen. De poëzie zit hem in de herkenbare vragen die jongeren zich stellen en hoe ze zich uiten. Henry bijvoorbeeld zegt: ‘Als ik zo draaierig word in mijn hoofd, dan word ik rustig van weetjes. Want weetjes zijn zo lekker constant. Altijd als je een feit opzoekt, is het nog steeds hetzelfde. Heel geruststellend.’ Of op pagina 230: ‘het verhaal dat ik niet vertel’ en op pagina 232: ‘het verhaal dat ik wel vertel’.