Ravenhaar

Al zeven jaar lang vormen vier jongens en twee meisjes samen een club. Ze verzinnen grootse ‘spelen’ en werken die uit tot in de details. Ondernemingen als een ziekenhuis, een winkelcentrum of pottenbakkerij hielden hen wekenlang bezig. Nu zij, op de drempel van de middelbare school, stilaan te groot worden voor dit soort spelletjes, willen zij afsluiten met iets heel speciaals. Ravenhaar, die eigenlijk Fatima heet, heeft een idee: ze zullen een trouwpartij in scène zetten, met alles erop en eraan. Zijzelf wil de bruid zijn en Bram, de ik-verteller in het boek, stelt zich meteen ter beschikking als bruidegom. Ravenhaar is pas twee jaar bij de club. Zij werd geïntroduceerd door één van de meisjes. Een tijdlang hebben de andere leden haar een beetje genegeerd omdat ze haar wat vreemd vonden, met haar hoofddoek, haar vasten en andere onbekende gewoontes. De hennatatoeage waarop Ravenhaar hen trakteerde, zorgde voor de doorbraak. Zij werd één van hen. Op de drempel van hun puberteit ontdekken de jongens dat zij allemaal gefascineerd zijn door haar knappe uiterlijk en haar anders zijn: “anders is spannend”. Voor Ravenhaar is de trouwerij meer dan een spel. Haar beide zussen zijn op hun veertiende uitgehuwelijkt en wellicht wacht haar binnenkort hetzelfde lot. Een paar maanden geleden speelde de club een Italiaanse liefdesfilm na, met Fatima en Bram als acteurs. De kusscène zou net opgenomen worden toen Fatima’s vader op het terrein verscheen. Voor hem was de situatie een duidelijk teken dat hij haar uit de klauwen van de verderfelijke westerse mentaliteit moest redden om haar ‘onaangeroerd’ aan een geschikte bruidegom te kunnen schenken. Ravenhaar wil, op de vervagende grens tussen kinderlijk spel en volwassen ernst, kunnen trouwen met iemand voor wie zij zelf kiest. En die iemand is Bram. Hoewel hij dat niet toe wil geven in de groep, ziet Bram dat ook wel zitten. Hij heeft een boontje voor haar. Do Van Ranst serveert zijn verhaal in korte, soms zeer korte hoofdstukjes. Zijn taalgebruik en zinsconstructie houdt hij vrij sober, zodat het boek makkelijk wegleest. Tel daar de beperking in omvang bij (84 pagina’s) en je hebt alle ingrediënten die het leesmaal ook voor minder fervente lezers behapbaar maken. Knap is wel hoe Van Ranst zijn taal en stijl tegelijkertijd toch een literair tintje meegeeft. Uit zijn pen vloeien soms mooie beelden: “Hij deed het met een trots waarvan ik dacht dat hij die samen met de schaar van zijn opa had geleend.” (p. 25). Hij gaat ook al eens suggestief tewerk: een vechtpartij komt alleen via een bloedend oor in beeld. Goed getimede flashbacks zorgen voor spanning. Van Ranst bewijst niet voor het eerst dat hij een bekwaam jeugdauteur is. Jammer dat het boek naar het einde toe al te tendentieus wordt. Het is net iets te duidelijk dat de auteur de lezertjes een boodschap mee wil geven, over de wrijvingen die - ondanks ieders goede bedoelingen - ontstaan op de grens van verschillende culturen en bij de overgang van kind naar volwassene. Met een beetje inventiviteit had de auteur zijn info over de islamwereld beter kunnen integreren in de plot van zijn verhaal. Alle toelichtingen in de mond van één personage leggen, is kiezen voor de aloude, veel belopen, gemakkelijkste weg.