Teunis
Teunis is een olifantenkind in een mensenwereld. Z’n olifantenvader ziet hij nooit, want die schuimt als ontdekkingsreiziger de wereld af op zoek naar vreemde landen, dieren en mensen. Z’n olifantenmoeder zorgt voor hem met al haar moederliefde, tederheid, humor en vrolijkheid. Zij probeert ook een antwoord te formuleren op al zijn vragen. Teunis’ liefste wens is “om in één keer dwars door een deur te lopen, in volle vaart, zodat er een groot gat achterbleef dat op een olifant leek.” (p. 5). Maar verder zou hij eigenlijk veel liever zijn zoals alle andere (mensen)kinderen. Zodat hij gewoon een winterjas zou kunnen passen zonder dat die kapotscheurt, of kunnen schrijven met een pen, of blokfluit spelen, of in een roeibootje varen. Een andere optie is natuurlijk dat alle anderen olifant worden, daarom wil Teunis uitvinder worden van “een fabriek voor slurven, grote oren, slagtanden en olifantenvoeten. Dan kan iedereen een olifant worden, als hij wil.” (p. 16). Vanaf de eerste pagina ben je verkocht. Het lijkt me onmogelijk niet van Teunis te houden. Omdat ie zo geweldig herkenbaar is, met z’n eindeloze vragen, de liefde voor z’n moeder, z’n kinderlijke wensen, het gemis van z’n vader, en bovenal het grote verlangen te zijn zoals de rest en erbij te horen. Heel het boek door worstelt Teunis met zijn identiteit. Er is enerzijds de confrontatie met z’n beperkingen, een ontmoeting met een olifant die zijn identiteit verloochent en zich als mens voordoet. Maar anderzijds ook de juf die zijn unieke eigenschappen in de verf zet, of de onbekende bewonderaar die op het strand een briefje achterlaat met “Ik wou dat ik ook een olifant was” (p. 39). Dit worstelen met zichzelf wordt in een schitterende taal beschreven, vol liefde en humor. Diezelfde ingrediënten vind je in de heerlijke illustraties van Jan Jutte.