Titus
Titus is niet genoemd naar de Romeinse generaal Titus Andronicus, zoals hij wel zou willen, maar naar het lievelingsvarken van zijn vader, een slager. Zijn moeder is in de bevalling gebleven, zijn bomma die voor hem gezorgd heeft als kleine jongen, is ook gestorven. Titus woont bijgevolg alleen met zijn vader, met wie hij een heel moeilijke relatie heeft. Het lijkt wel of de man ’s avonds, na een hele dag babbelen met zijn klanten in de slagerij, geen woorden meer over heeft voor Titus. Bovendien begrijpt hij niets van zijn zoon, een fantast die de muren van zijn kamer volschrijft, zijn leerkrachten tot wanhoop drijft door zijn niet aflatende stroom vragen, een bubbelbad maakt van pijnstillers in bruistabletten,... Ook de psychiater lijkt geen vat te hebben op Titus. En zijn eerste teleurstelling in de liefde draagt natuurlijk ook niet bij tot geestelijk evenwicht. Zijn vader haakt dan ook af. En ook Titus zelf geeft tenslotte op. Deze eenakter van de Kopergietery heeft in de theaterzaal bijzonder veel indruk op me gemaakt. En het herlezen van de tekst brengt deze beleving terug, al kan hij ook perfect gesmaakt worden zonder de opvoering te kennen. Het is gewoon een ronduit ijzersterke theatertekst die je van van de ene emotie in de andere slingert, afhankelijk van welk gevoel het hoofdpersonage op dat moment doorworstelt. En dat zijn er nogal wat, tegen een razend tempo. Zo eindigt een zeer humorvolle passage wrang, en grote liefde in grote teleurstelling. Alles haarscherp geformuleerd, zodat je op het ene moment schatert, maar een dieptepunt evengoed keihard aankomt.