Tot ziens, kleine Boris
Bobo mag met zijn mama, de beroemde operazangeres Miranda Maestro, mee op vakantie. Onderweg doet hij een verrassende ontdekking: Spruitje, één van de poedels van oma Ginette, heeft zich in zijn koffertje verstopt. Spruitje wordt op de hotelkamer verstopt maar uiteindelijk als een held onthaald wanneer hij hen wakker maakt omdat het hotel in lichterlaaie staat … In een tweede verhaal moet Bobo, die zich intussen kleine Boris laat noemen naar wijlen zijn vader de beroemde clown grote Boris, naar het ziekenhuis. Hij heeft een gapende snee in zijn voet en moet een tetanusspuit krijgen. Maar Boris ziet als in een schimmenspel een reuzegrote spuit achter het gordijn en muist er van door. Hij belandt op de kinderafdeling en wordt er als een cliniclown aanzien en onthaald. Boris vrolijkt een aantal kinderen op tot hij door oma Ginette gevonden wordt en de echte cliniclowns arriveren … Dit boek is het derde in de reeks over kleine Bobo. De twee verhalen zijn weinig origineel en lijken mij een geforceerd gevolg op de voorgaande successen, waarvan ik enkel het eerste boek gelezen heb (Kleine Bobo). Er wordt weinig aan de fantasie van de kinderen overgelaten. Zo wordt er bijvoorbeeld een hele reconstructie gehouden van de fietspomp achter het gordijn, die Boris hield voor een grote spuit en dit maakt dat het geheel weinig geloofwaardig overkomt (als je kind plots verdwenen is ga je het toch eerst zoeken alvorens te zoeken naar de reden waarom het is gaan lopen, niet?). De vrolijke tekeningen zijn voor mij het enige pluspunt in dit boek.