Waar ga je heen als je dood bent?
In dit boek maken we kennis met Stijn, wiens papa is overleden. Dit boek vertelt wat Stijn doet in zijn dagelijks leventje, maar eigenlijk geeft het impliciet heel wat tips om met een dergelijk verdriet om te gaan. Stijn schrijft in een schriftje, babbelt met zijn papa in zijn bed en aan papa’s graf, schrijft papa een brief en kijkt foto’s. Maar ook de juf op school wil helpen en houdt een klasgesprek over de dood. Hoewel Stijn hier erg bang voor is, valt het klasgesprek heel goed mee. Juf zegt dat er een groot verschil is tussen de dood en de doden. Wij houden niet van de dood, maar wel van de doden. Stijn merkt ook dat er heel wat kinderen met dezelfde vragen zitten als hij en dat niemand precies weet wat er gebeurt als je dood bent. Dat de kinderen in de klas hem begrepen, geeft hem nieuwe moed.
’s Avonds droomt hij van een haas. Stijn moet die haas volgen tot in een diep hol. Op een bepaald moment ziet hij die haas zelfs niet meer. Maar net als Stijn bang begint te worden, blijkt de haas dichter bij dan Stijn dacht. En zo leert hij om te gaan met een wereld die hij niet kan zien.
Onder invloed van de haas, zijn onzichtbaar vriendje, maakt Stijn een monumentje voor zijn papa en blaast hij alle negatieve gevoelens uit zich weg in ballonnen. En stilletjes aan begint Stijn weer van het leven te genieten…. Met zijn papa voor altijd in zijn hart.
De tekeningen in dit boek zijn origineel, maar de donkere kleuren en niet altijd even vriendelijke gezichten, zijn eerder teneerdrukkend dan opwekkend. Wel leuk zijn de schutbladen met de haas in allerlei gekke poses. Haas geniet van de eenvoudige dingen in het leven, wat weer nieuwe moed geeft.
Ook de uitgebreide tekst is vaak erg zwaar op de hand. Een wat eenvoudiger, kinderlijk taalgebruik had het boek toegankelijker gemaakt.