Wachten op de wind
's Avonds zit ik hier op de rots. Dan kijk ik uit over de zee en wacht tot de zon gaat zakken in de verste verte. De zomer is overal, hij brandt. Iedereen snakt naar regen. Ik wacht op de wind die mij weg zal voeren. Verder is alles net als anders, hier met opa op het eiland. Maar toch niet helemaal. Er is iets anders in mij.
Wieke brengt de zomer door op het eiland bij haar opa. Haar ouders gaan scheiden. Haar vader heeft een nieuwe vriendin en verwacht een baby. Mama heeft veel verdriet. Wieke weet niet hoe om te gaan met dit alles. Iedereen probeert haar gerust te stellen, zegt dat alles wel goed komt. Maar zo voelt het niet. Opa is anders. Hij zegt de dingen zoals ze zijn. Dat het moeilijk is en dat je niet kan weten hoe alles zal verlopen. Het vaste ritme van de zon, zee en opa brengen Wieke tot rust. Ze kent het eiland en al haar bewoners. De dagen verlopen er volgens een vast ritme. Opa gaf haar een oude boot. Het schuren, gaten boren en verven van de oude houten planken moeten haar helpen alles te verwerken.
En plots is daar Rut. Rut, die in alles haar tegenpool is en die haar – misschien net daarom – zo hard aantrekt. Wieke die, met haar vuurrode krullenbos, niets liever wil dan zich verstoppen. Rut, die achter haar lange zwarte haar, alleen maar door iedereen gezien wil worden. Er verandert iets binnen in Wieke. Ze voelt nieuwe dingen. “Ik voel iets in mijn buik. Het voelt alsof ik moet gaan lachen, maar het komt er niet echt uit. Het borrelt alleen vanbinnen. Als een massa van die zilverig glimmende visjes die bij de aanlegsteiger zingen en spelen. Of die vuursprankeltjes die uit opa’s open haard komen. Van die vuursprankeltjes die een heel bos op het vasteland in brand zouden kunnen steken. Ik ben er zelf nog niet uit of het prettig voelt. Een soort blije onrust is het.”
Dat het hier over twee meisjes gaat, wordt niet extra aangehaald. De verliefdheid primeert en zo hoort het ook. Met de komst van de walvis dreigt alles mis te lopen. En dan barst de zomerstorm los, net als de baby van Wieke's vader geboren wordt en zij naar het vasteland moet vertrekken. Samen met opa trotseert ze de wilde zee en datgene waarvoor ze vluchtte.
Lichte literatuur is Wachten op de wind niet. De scheiding van Wieke's ouders, de nieuwe baby van haar vader, het grote verdriet van haar moeder, de prille eerste liefde ... en dan is er nog opa. Het is wel wat veel en het laat je ook niet ongeroerd. Van de eerste tot de laatste zin word je overspoeld en meegevoerd op het ritme van Wieke's emoties. Deze worden wondermooi beeldend weergegeven door Kroon. Zijn prachtige beschrijving is er altijd 'recht op' en ontroert meer dan eens. Dat je een vertaling leest, is op geen enkel moment merkbaar. Topwerk van Bernadette Custers! De dromerige tekening op de kaft sluit mooi aan bij de sfeer van het verhaal.
Oskar Kroon kreeg de Augustprijs voor zijn tweede boek. Oscar is bakker en tegelijkertijd schrijver. Hij bakt zoete broodjes én schrijft jeugdboeken. Zijn brood heb ik nog niet kunnen proeven, maar zijn boek smaakt alvast naar meer. Een warm, wondermooi coming of age-verhaal gehuld in poëtische schoonheid. Zucht.