Gips
Felica of Fits zoals ze zichzelf noemt nu haar ouders uit elkaar zijn, zou nog liever in een vulkaan springen dan te trouwen. Als een vulkaan die op uitbarsten staat, zo voelt ze zich na het ‘paraplugesprek’ waarin haar ouders hun beslissing meedeelden. Kort daarna gebeurt er van alles tegelijk dat haar leven en vooral haar denken grondig overhoop gooit. Als haar vader met haar zusje Bente op zijn fiets zwaar ten val komt, moeten ze in allerijl naar het ziekenhuis. Daar ontmoet ze Adam, een vreemde jongen van vijftien die haar meteen fascineert en de innemende Primula, die een openhartoperatie onderging. Als haar moeder arriveert, loopt de spanning op. Fits wil haar nog het liefste dood. Maar als blijkt dat niet alleen haar zusje geopereerd moet worden, maar ook haar vader, breekt het ijs. Intussen wordt ook duidelijk wat Adam in het ziekenhuis komt zoeken en beraamt ze met Yasmine een romantisch plan om een dokter en een verpleegster te koppelen.
Het lijkt veel op een hoopje, maar Anna Woltz slaagt erin om het geheel vanzelfsprekend en levendig te brengen. Dat begint al op de eerste pagina’s, waar de lezer zich afvraagt waarom Fits haar gezicht bedekt houdt. Het antwoord is verrassend, maar typeert haar helemaal. Mooi is ook de ontmoeting met Primula, die niet alleen met woorden maar ook met haar lichaam heel wat vertelt: “’Soms voel ik mijn hart echt zitten," zegt ze een beetje buiten adem. "Dan lijkt het alsof het in zichzelf knijpt. Als een vuist, snap je?" Ze vouwt de vingers van haar vlinderhand om haar duim en ik zie haar knokkels wit worden.” Geen wonder dat ze verliefd is op de dokter die haar hart “echt aanraakte”, iets wat Adam “superromantisch” vindt. Die reactie typeert Adam: hij slaagt er vaak in het gepaste antwoord te geven, al beseft Fits al gauw dat er hem iets vreselijks dwars zit en kan hij haar ook een behoorlijk rottig gevoel geven: “Wil je je echt eenzaam voelen, dan moet je tegenover iemand gaan zitten die steeds naar zijn mobieltje lacht.” Zo hard als Fits tegen haar ouders kan zijn, zo zacht is ze tegen Primula, die ze op een vanzelfsprekende manier bevestigt: “Van alle mensen die ik ken, zeg ik, ben jij het allerbest in niet ziek zijn." Haar grijze ogen beginnen te glanzen. "Echt waar?”
Hier en daar komt het verhaal wat gekunsteld over. Het hele gedoe met het gips is gezocht en weinig functioneel en naar het einde toe krijgt Fits wel erg veel belangrijke inzichten tegelijk. Anderzijds zijn de cruciale dialogen knap verwoord. Zo laat het belangrijke gesprek tussen Fits en haar moeder de lezer echt meedenken en –voelen, met op het eind een originele vergelijking met een appeltaart. Als lezer vind je in het boek ook tal van interessante uitspraken over het belang van de liefde, over kinderen en ouders of over vasthouden en vastgehouden worden. 'Gips' is een verhaal over hoop en realiteitszin, over liefde, verliefdheid en scheiden, maar vooral over de pogingen van mensen om van het leven, ondanks alles, iets moois te maken: “Ze hebben geen zin om voor eeuwig in de wachtkamer te blijven zitten, dus ze proberen het gewoon. Ze leven.”
Al is 'Gips' soms iets te strak ingegipst, toch heeft het voldoende kartelrandjes om te boeien en te doen nadenken.