Ik wil iets heel moois geven
Mol steekt ’s ochtends zijn kop boven de aarde uit en stelt tot zijn ergernis vast dat het alweer regent. Daarom besluit hij onder de grond te blijven. Maar onder de grond mist hij zijn vriendjes, vooral Konijn. Dat doet hem besluiten onder de grond een gang te graven richting Konijn. Onderweg stuit hij, als bij toeval, op de eekhoorn en vervolgens op de egel. Die willen allebei met hem mee. Samen belanden ze bij Konijn, die ziek en eenzaam in haar hol ligt. Eekhoorn brengt haar eikels, Egel zorgt voor een bed van droge blaadjes en Mol bedenkt triest dat hij niets moois bij zich heeft om Konijn te geven. Maar hij wordt door de andere dieren gerustgesteld. Hij heeft toch immers de gang gegraven, waardoor Konijns vriendjes tot bij haar zijn geraakt. Iets mooiers kunnen ze niet bedenken. Paginavullende, enigszins vlakke illustraties geven weer wat er in de tekst gebeurt. Ze voegen echter weinig toe en nodigen evenmin uit om verder te fantaseren. Deze dieren vertonen een zeer menselijk gedrag. Dat gebeurt vaker in verhalen. Maar dit verhaal mist spitsvondigheid, humor en ook originaliteit waardoor het sentimenteel en enigszins saai blijft.