Opa laat zijn tenen zien

En andere stripgedichten

De tijd dat stripverhalen triviaal bevonden werden en als bevorderaars van leesluiheid gebrandmerkt, lijkt nu wel voorgoed voorbij. Respectabele tijdschriften en krantenbijlagen wijden er recensies aan. Bibliotheken breiden hun stripcollecties uit en houden ze up to date. Niemand schaamt er zich nog voor om in het openbaar in een beeldverhaal te duiken. Dichter Edward van de Vendel gaat nog een stapje verder in de opwaardering van het genre: hij kiest voor de stripverhaalvorm om zijn nieuwe poëzie voor de jeugd op een frisse en verrassende manier te presenteren. Dat vernieuwende concept, toegepast op een verzameling van 22 leuke, geslaagde gedichten, zorgt voor een regelrecht schot in de roos. Allerhande thema’s uit het alledaagse leven van een kind worden met een dosis levendige fantasie en spitse humor gekleurd en in ritmische, welluidende verzen gegoten. De teksten lezen als een trein, lekker in cadans, wiegend op structurerend maar nooit forcerend rijm, verrassend door plotse spoorwisselingen. Een reeks ikfiguurtjes maakt de lezer deelgenoot van hun verwondering over relaties en situaties die herkenbaar zijn voor een breed publiek maar origineel benaderd worden. Jongetjes en meisjes van diverse leeftijden en rassen (en een enkele keer ook monstertjes) komen aan het woord en in beeld. Ook in de vormgeving is variatie troef. De jonge illustrator Floor de Goede (beter bekend als Flo, zie www.doyouknowflo.nl) zorgt voor een aangename afwisseling in de lay- out, met diversiteit in kleurkeuze, tekenstijl, lettertype, lettergrootte en bladindeling (aantal vakjes, hun vorm en aankleding, plaatsing van de tekst ten opzichte van die vakjes, tekstballonnen of niet)… Elk stripgedicht beslaat een dubbele pagina. De prenten kun je absoluut niet afdoen als ‘illustratie bij de tekst’. Zij vormen een even essentieel onderdeel van het verhaal als de woorden. Het eindresultaat is een parel van een boekje dat je verlangend doet uitkijken naar meer van dat. Als voorproefje de tekst van één gedichtje, met als titel ‘Alarm’: Ik viel uit een boom en ik denk dat er iets brak. Een tak misschien. Of mijn arm. Het ging hard en het ging KRAK Nu lig ik in bed , en dit gips is zo stijf. Het steekt uit. Als een tak. Als een tak uit mijn lijf! En ik denk opeens: heeft de dokter zich dan misschien vergist? Wat als de dokter het verschil niet wist tussen jongens en bomen? ZUSTER, ZUSTER, JE MOET KOMEN! JE MOET BIJ DIE BOOM GAAN KIJKEN EN VERGELIJKEN! ALARM, ALARM ALARM! MISSCHIEN HANGT DAAR NU EEN ARM!